dinsdag 28 april 2009

Griep

Als je grieperig bent, ga je niet naar je werk. Je zit in de stoel en kijkt naar programma’s op teevee die je anders nooit ziet of naar een herhaling programma’s die je anders op een later tijdstip ziet, maar nu gemist hebt, de avond ervoor, omdat je grieperig was en vroeg naar bed ging. Je zit in je stoel en kijkt naar de teevee, maar ook over de rand van de teevee door het raam naar buiten waar het zachtjes regent. Een koolmees strijkt neer op de waslijn; druppels spatten van de waslijn. In de grote dennenboom, eertijds een bescheiden indoors kerstboompje, strijkt een huismus neer op een andere huismus, en herhaalt die handeling daarna nog vier maal, monter maar tamelijk unverfroren. Stomen is het devies en paracetamol slikken en als dat niet helpt tegen de hoofdpijn, ibuprofen. Geruststellend is dat het vetbultje vlak onder huid op mijn buik geen kwaad kan. “Wil je het laten weghalen? Ik zou het niet doen.” De stroom was uitgevallen bij de huisarts. En de dame van Selektvracht verzuimde in haar achteruitspiegel te kijken toen ze achteruit reed, en botste bijna tegen mij op. Straks spaghetti koken, dat glijdt vast soepeltjes door mijn schrale strot.

zondag 26 april 2009

Billboard

Ik zeg doen.
Ik zeg hoer.

zaterdag 25 april 2009

Gulden regel

Als de leefregel Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet door iedereen in acht zou worden genomen, hoeft dat noodzakelijkerwijs nog niet tot een vredige en geweldloze samenleving te leiden. Stel iemand vindt het plezierig om, bijvoorbeeld op grond van een seksuele voorkeur, vernederd, uitgescholden en geslagen te worden. Zo iemand zou met een gerust hart anderen kunnen vernederen, uitschelden en slaan, zonder dat hij daarmee die zogenaamde gulden regel overtreedt. Beter is het dus om die regel te herformuleren en wel als volgt: Wat een ander niet wil dat hem geschiedt, joh, doe dat hem dan ook niet.

Parijs

Ik ben in Parijs. Met mijn moeder en tegelijkertijd zonder mijn moeder maar met mijn ex-vriendin en haar familie en tegelijkertijd alleen, zonder dat er iemand bij me is. Ik loop over een boulevard, even later zit ik aan een tafeltje in een restaurant. Achter mij zitten twee mannen en terwijl ik alleen aan een tafeltje zit, ben ik ook een van de mannen aan het tafeltje achter mij. De man die ik niet ben, heeft een blij en uitgelaten gemoed en een hoge, schrille stem. Verderop aan een tafeltje zitten twee oude Engelse dametjes. De man met de schrille stem roept op zeer luide toon ik ken jullie van vroeger toen ik nog klein was, maar de oude Engelse dametjes zeggen dat hij zich vergist. In het restaurant een geroezemoes van verontwaardiging over het gebrek aan manieren van de man met de schrille stem bij wie ik aan tafel zit. Maar ik zit dus eveneens aan een ander tafeltje, alleen; en bij de ik die alleen aan een tafeltje zit, is het perspectief.

Discontinuïteit. Ik zit aan tafel tegenover een man die zijn wijsvinger in mijn glas water steekt en zegt nu drink je het zeker niet meer op. Ik roer het glas water inderdaad niet meer aan.

vrijdag 24 april 2009

Je suis pas fou, je suis un poète!

Kun je het leven niet meer aan,
Vlieg dan even naar de maan:

Yogho Yogho!

zondag 19 april 2009

Mensen op de foto worden jonger naarmate tijd verstrijkt

Laatst herlas ik na bijna twintig jaar een roman van Paul Auster en wat met daarbij opviel, behalve dat ik het boek veel minder goed vond dan destijds, was dat Paul Auster op de achterflap een jongeman was geworden, een broekie van nog geen dertig zo gezegd, terwijl, toen ik als tweeëntwintigjarige de roman voor de eerste keer las, toen was hij voor mij een volwassen vent van bijna dertig, begrijpt u wel. Zo heb ik ook mijn vader een jongeman zien worden. Omdat mijn vader stierf toen ik nog heel klein was, ken ik zijn gezicht vooral van foto’s. Of, laat ik het anders zeggen, het zijn de foto’s die de herinnering aan zijn gezicht levendig houden. Een trouwfoto van mijn vader en moeder hangt bij de lichtschakelaar in de woonkamer; ik zie die foto vrijwel elke avond als ik voor het slapen gaan het licht uitdoe. Het huwelijkspaar staat aan de voet van een gedraaide trap en mijn vader draagt een jacquet en heeft een cilinderhoed in zijn hand. Ik heb tot voor kort altijd gevonden dat mijn vader er op die foto als een gearriveerde volwassene uitzag. Maar nu ik hem, zoals hij daar op die foto is vastgelegd, in leeftijd heb ingehaald, is die jarenlang onwrikbare indruk ongedaan gemaakt. Mijn vader is voor mij een jongeman te worden.

maandag 13 april 2009

Filmscène

Een sombere, eenzelvige man, groot en vervaarlijk, loopt weggedoken in zijn kraag en verdiept in zijn gedachten door een donkere stad. Hij steekt zonder op- of omkijken een zebrapad over en wordt daarbij bijna omvergereden door een auto die nog net op tijd tot stilstand komt. De kentekenplaat van de auto op ongeveer tien centimeter van de schenen van onze duistere filmheld. Hij zet zijn handen met gespreide vingers op de motorkap van de auto, waarbij van links naar rechts -op elke vinger, duimen uitgezonderd, een teken- F U C K Y O U ! te lezen is, en kijkt, alsof hij plotseling - en erg tegen zijn zin – ontwaakt in een wereld die hem vreemd en vijandig is, dreigend op naar de bestuurder achter de voorruit, die het van angst bijna in zijn broek doet. Onze held doet het niet in zijn broek, dat is wel duidelijk. Want wat zien wij gebeuren als de camera op zijn middel inzoomt? Hij gespt zijn broek los, stroopt hem onderbroek incluis naar beneden, keert zich om en draait een bolus van jewelste bovenop de motorkap. Close up van grote dikke dampende bolus van poepenstront. Dan hijst onze held zijn jeans op en vervolgt zijn weg, alsof ie zojuist een kwade droom van zich heeft afgeschud en het leven daarmee een stuk lichter is geworden.

zondag 12 april 2009

Nordic skeeleren

Ik loop door een park en even verderop zie ik twee vrouwen op een bankje een sigaret roken. Vier honden om hen heen, van die beesten met lange lijven en korte pootjes. Omdat de honden op zich geen bedreiging lijken te vormen, richt ik mijn blik op de vrouwen en overweeg of ik met ze zou willen neuken. Ze zijn van middelbare leeftijd en een is een beetje vierkant van bouw, loopt al tegen de vijftig vermoedelijk – die valt af. De andere is jonger, heeft lang haar en vrouwelijker vormen, wel wat erg volks. Naast de seksuele overweging een sociale: zal ik groeten? Maar als ik ter hoogte van het bankje ben, ben ik degene die begroet wordt, door een van de honden, en nogal agressief. “Hij doet niets hoor, meneer. Hij is gewoon wat baldadig vandaag,” zegt de meest vrouwelijk gevormde van de twee, die overigens scheel blijkt te zijn. De hond druipt af en ik ben alweer het bankje met de rokende vrouwen voorbij. Misschien moet ik 'r wel eerst in bad doen, en die nicotinemeur, vind ik dat geil of juist afstotelijk? En hoe zou ik haar nemen, in kut of kont? Zou ik er erg van walgen, eenmaal mijn zaad geloosd, of zou het meevallen? En die schele ogen, een afknapper of juist een afrodisiacum? Opnieuw word ik in mijn overwegingen gestoord door gekef en geblaf. Ik kijk om en zie een Aziatische man die door alle vier de honden tegelijk belaagd wordt nu. Hij maakt danspasjes. De vrouwen maken excuses maar blijven ondertussen rustig op het bankje zitten. Mij komt tegemoet –en ik maak ruim baan voor- een jongedame die aan Nordic skeeleren doet.