maandag 31 december 2012

Faust

Faust van Sokurov was samen met Inside van Zeki Demirkubuz mijn favoriete film van het Film bij de zee festival in Vlissingen. Gisteravond heb ik samen met A. de film nogmaals gezien in Wageningen bij Movie W. Ook voor de tweede maal een schitterende filmervaring, waarbij de min van het kleine scherm ruimschoots goedgemaakt wordt door de plus van de sprookjesachtige ambiance van het sympathieke filmhuis. Faust, c’est moi, zei Goethe ooit, want Goethe sprak een aardig woordje over de grens. Ik zeg het Goethe na. Ik ben hier, ik besta –waarom dat bestaan dan niet doorgronden? Het doorgronden van het bestaan, dat is toch de impliciete drijfveer voor een Künstler... Weten dat het been omhoog komt als je op de knie slaat, is niet genoeg voor Faust: hij wil op zoek naar de ziel van alles. Behalve dat wil ie graag van bil met een kek jong ding, neem het de man es kwalijk. En wat een seksscène levert dat op, die strakke slanke buik als van albast, die dot gouden schaamhaar, bijna tastbaar en tegelijkertijd zo etherisch. Het hoofd van Faust tussen de dijen van Margarete neigt richting vagina, alsof hij daar de steen der wijzen zal vinden, of toch iets van verlossing. Hoe-t-ie het doet die Sokurov, je moet het mij niet vragen, iets met verschillende lenzen en belichtingen, maar o wat een prachtige plaatjes levert het op. En die duivelse griezels die voor de gevallen Margarete komen, als weggelopen uit het werk van Jeroen Bosch… Cinema in optima forma! En heroïsch! Faust die zich van zijn Mauritius (in plaats van Mefistofeles) verlost en alleen verder trekt, de barre koude sneeuwvlakten tegemoet. Hij hoort de stem van Margarete: “Wohin?” Hij antwoordt optimistisch en vol goede moed: “Weiter! Immer weiter!”

donderdag 27 december 2012

De rode loper


Sjonge jonge jonge. Wil ik een hoogst serieuze reactie plaatsen bij de recensie van De rode loper op De Contrabas, blijft dat ding nie plakken. “Uw reactie is geplaatst…” Ja mooi nie, er verschijnt niks. En als je er dan iets van zegt, ben je een semi-anonieme zeurder… Maar nevermind, doe ik die reactie hieronder zetten… Ik bedoel, ik zit zo’n stukkie niet voor de kat zijn (haar) kut (poes) te tikken:


Vier tijdsgeesten zelfs. Ik tel jaren zeventig, jaren tachtig, jaren negentig en jaren nultig. In dat laatste decennium bezondigt Rosenboom zich aan een anachronisme door Eddie de telefoon met Van de Week? te laten opnemen ook wanneer zijn vrouw belt of Lou, terwijl hij toch van allebei het nummer zou moeten herkennen en gewoon hoi zou kunnen zeggen of wah mottuh?

Rosenboom is een van de weinige Nederlandse auteurs van wie ik lees wat er uitkomt, maar dat krediet heeft hij verspeeld met De rode loper. Een matige roman rond een matig idee, niet erg overtuigend, niet zo heel erg geïnspireerd. Meer van hetzelfde ook, maar dan van beduidend mindere kwaliteit. En sentimenteel, op het larmoyante af soms. Als ik eraan toekom, tik ik er nog een stukje over voor mijn blog, het is ook zo wat om De Contrabas helemaal onder te kliederen.

Trouwens, Liliane, voordat je je stukje plaatst het nog eens kritisch doorlezen, dat voorkomt zinnen als:

“Het portret dat hij dit keer schetst van een stadje in een uithoek van het land waar minimaal twee inwoners streven naar het hoogst haalbare en zich man van de wereld waant, maar uiteindelijk kleine ondernemer blijft, is overtuigend, maar bovenal diep triest en tragikomisch.”

“Wat de mensen in Zevenaar gemeen hebben met de mensen in de stad is dat ze gezien willen worde.”

“De vraag uit wiens mond het dat meest geloofwaardig klinkt.”

Voor de rest vooral doorgaan;-)

dinsdag 25 december 2012

Waarom Grunberg geen echt groot romancier is

In de Volkskrant van afgelopen zaterdag staat een interview met Kira Wuck. In het interview wordt Arnon Grunberg aangehaald, die beweerd zou hebben “voor het eerst van zijn leven geraakt te zijn door gedichten, haar gedichten.” Dat verbaast mij niets. Want als er iets mist aan het schrijverschap van Arnon Grunberg dan is het (de ontvankelijkheid voor) poëzie. Hij is een absolute meester in het in bondige bewoordingen een pittige mening verkondigen, hij heeft daarnaast gevoel voor het absurde en voor de “economie” van menselijke verhoudingen, maar wat ontbreekt, wat ten enenmale ontbreekt, is de lyriek, de trillende snaar, de poëzie. Daarom zal Grunberg, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Houellebecq, nooit een echt groot romancier worden, want er mist poëzie, en uiteindelijk is de romankunst toch vooral poëzie.

Moor lijf powutrie


Op elke pagina een vagina live

Het nu volgende gedicht heet: “Op elke pagina een vagina.”

Op elke
Pagina
Een
Vagina

Dank u wel.

maandag 24 december 2012

Trouwen mag nie van paus Benendichtdus

Het is een man in een jurk en hij fel gebrand tegen het homohuwelijk.

Een of andere fundamentalistische imam van de taliban?

Nee, dat is niet wie ik bedoel, al wil degene die ik bedoel er wel een samenwerkingsverband mee aangaan. Ik bedoel namelijk de paus.

De paus, ach ja, die draagt ook een jurk. Trouwens, de paus is zelf toch ook homo?

Zou kunnen. Mijn moeder is vijfentachtig, weet je wat die zei? Die zei laat hem zich maar druk maken om die priesters van hem, dat ze met hun fikken van die kleine jongetjes afblijven.

zondag 23 december 2012

Un phénomène de surimpression

Des te meer romans je van Patrick Modiano leest, des te boeiender het wordt. In Vestiaire de l’enfance maken we kennis met Jimmy Sarano, een veertiger die ergens op een schimmig Spaans eiland leeft in een soort van zelfgekozen exil. Jimmy heet eigenlijk Jean Moreno en heeft zijn wortels in Parijs maar wil daar om niet verder verklaarde redenen niet aan herinnerd worden. …Totdat hij op een middag in een café een mooi jong ding ontmoet dat met een rieten tas op schoot een glas mineraal water zit te drinken. Het is in het tegenlicht eerst de rietentas die hij ziet, daarna ontwaart hij langzaam de trekken van haar gezicht. Het meisje doet hem aan iemand denken, de herinneringsmolen in zijn hoofd draait op volle toeren, en voor we het goed en wel in de gaten hebben zijn we twintig jaar terug in de tijd en in Parijs. Rose-Marie is de vrouw op wie hij als twintiger hopeloos verliefd is, maar Rose-Marie is een wufte en wispelturige dame die er meerdere minnaars op nahoudt en Jean soms tot wanhoop drijft. Rose-Marie heeft ook een dochtertje, dat in de roman geen naam krijgt maar consequent met la petite wordt aangeduid. Niet zelden wordt Jean door Rose-Marie als kinderoppas ingezet, zodat hij veel met het kleine meisje optrekt. In meer dan een opzicht doet dit aan een prachtig verhaal uit De si braves garçons denken waarin een oud leerling van de kostschool waar de verteller een deel van zijn opleiding heeft genoten, tijdens de tweede wereldoorlog door een tweederangs actrice als kinderoppas voor haar dochtertje wordt ingezet, Martine, een intens vertederend serieus en lief jong meisje, dat door haar moeder La Petite Bijou wordt genoemd, want ook in die vertelling is het kind de sterk verbeterde versie van haar moeder: '
Je lui trouvais une ressemblance avec Rosé-Marie. Mais souvent, les enfants sont de meilleure qualité car, chez eux, une mystérieuse alchimie a transformé ou annulé les défauts de leurs parents. Ce qui était resté à l'état d'ébauche chez Rosé-Marie atteignait son point de perfection chez cette petite. D'abord son visage me semblait plus fin et plus lumineux que celui de sa mère. Et puis, les sautes d'humeur de Rosé-Marie, son angoisse bovine qui tournait à vide, son déséquilibre, tout cela devenait harmonie, grâce et délicatesse, chez sa fille.'

Enfin, verteller meent dus in dat mooiejonge ding dat Marie heet de dochter van Rose-Marie te herkennen, wat niet kloppen kan, weet hij ook, want Marie is begin twintig, en zou met een tijdsprong van twintig jaar minstens vijfentwintig moeten zijn, maar ze is mooi met haar fijne trekken en haar kastanjerode haar (de lieftallige jongedames bij Modiano zijn dikwijls kastanjerood of venetiaans blond) en hij, ingedutte levenloze veertiger wordt verliefd op haar. Krijgtie haar of krijgtie haar nie, we weten het nie, want uttis unne roman mit un opun einde. Soort van, zeg maar. En eerlijk gezegd ook niet Modiano’s beste roman. Nochtans fort intéressant vanwege het opnieuw opduiken van La Petite Bijou, en ook vanwege de techniek van surimpression, waar Modiano het patent op heeft. Net als in Chien de printemps waarin de op Modiano zelf gelijkende verteller op een zeker moment samenvalt met de verdwenen fotograaf die centraal staat in de in de roman, valt het mooie jonge ding samen met het lieve dochtertje van Rose-Marie. Of ze het echt is maakt niet meer uit, zoals overigens de historische werkelijkheid nooit telt in de literatuur: dat is maar materiaal.

zondag 16 december 2012

Kutstof TV 2

Of ik die voorstelling van Laura van Dolron mooi zou vinden durf ik op basis van een fragment niet te zeggen, feit is wel dat zij een intelligente dame is die net als toen ze eerder eens te gast was bij Kunststof TV boeiend kan vertellen. Wat een fijn contrast bood Koos Postema, -typisch saai en kleurloos VARA-mannetje- die het in zijn domheid en oppervlakkigheid steeds maar meende te moeten opnemen voor Wim Kan, daarbij consequent uitgaand van de verkeerde veronderstellingen. Gaf Laura van Dolron wel mooi de gelegenheid om te komen met een oneliner als “Integriteit is niet in de jaren tachtig uitgevonden.” Na het muzikaal intermezzo ben ik maar afgehaakt want wat restte was een gesprek met thrillerschrijfster Simone van de Vlugt en een diepte-interview met Koos Postema over de nieuwste Nederlandse kutfilm Het bombardement, een film zo kut dat zelfs Koos Postema er een rolletje in mag spelen. Nijpend blijft de vraag, waarom Kunststof TV niet herdoopt tot Amusement TV?

woensdag 5 december 2012

Aqualung my friend

In het Volkskrant Magazine een interview met Thomas Rosenboom. Hij vertelt dat ie maar weinig vrienden heeft, en daar klinkt iets van spijt in door. Ik zou best bevriend willen zijn met Thomas. Hij is niet alleen een zeer begenadigd schrijver, hij lijkt me ook een bescheiden en aimabel persoon. Ik herinner me nog heel goed dat ik in november 2005 met mijn toenmalige vriendin het Theater aan het Spui binnenging, waar het Crossing Border festival werd gehouden. Bij de entree klonk Aqualung, de dj van dienst was Thomas Rosenboom. Ik heb er nog spijt van dat ik toen niet heb toegegeven aan de impuls mijn vriendin aan Thomas voorstellen en Thomas aan haar, hem met een complimentje introducerend als de Flaubert van de Lage landen. En dan een praatje aanknopen over Jethro Tull. Maar net als Thomas ben ik dikwijls te bleu voor dat soort initiatieven.

zaterdag 1 december 2012

In een rijtuigie

Al eerder meende ik iets van het gedachtegoed van Schopenhauer in Anna Karenina (de roman) herkend te hebben, maar toen aan het eind van het boek Anna Karenina (het personage) vanuit een rijtuig haar zwartgallige commentaar leverde op de mensen die ze op straat zag, werd ik wel heel sterk aan oom Arthur herinnerd. Even Tolstoi Schopenhauer gegoogled et voilà op de Franse wikipediapagina gewijd aan de grote Russische romancier : ‘Pendant qu'il termine "Guerre et Paix", dans l'été de 1869, il découvre Schopenhauer, et il s'en enthousiasme: «Schopenhauer est le plus génial des hommes].» Il pense même à le traduire en Russe et à l'éditer.’

Een magistrale roman, overigens.

donderdag 29 november 2012

De Groene Amsterdammer

Toen ik midden jaren negentig een abonnement nam op de Groene Amsterdammer vond ik het een veel boeiender en beter bij mij passender blad dan Vrij Nederland waarop ik daarvoor een poosje geabonneerd was geweest. Ik kocht de Groene aanvankelijk soms los. Ik herinner me een heel krantje gewijd aan Arthur Rimbaud en een kerstnummer in het teken van het Kwaad waarin veel literaire coryfeeën aan bod kwamen die toen al, ofschoon ik net de literatuur aan het ontdekken was, mijn grote interesse hadden. Toen een paar jaartjes later het blad net als VN in tabloidvorm uitkwam en er bovendien een soort van biografie van Gerard Reve in columns in verscheen van de hand van Theodor Holman, ofte wel Opheffer, was ik om en nam een abonnement. Ik was nogal een Reve-fan en Opheffer deed mij met zijn wekelijkse biografische Reve-column dus veel plezier. Ook de gewone column van Opheffer sloeg ik nooit over. Inhoudelijk was ik het dikwijls zeer met hem eens, althans zo doet de herinnering voorkomen, en ik benijdde hem om de ogenschijnlijke eenvoud waarmee hij zijn meningen onder woorden bracht. Inmiddels zijn we bijna twintig jaar verder en vind ik de columns van Opheffer dikwijls strontvervelend. Elke keer maar zeveren over verloren idealen, over hoe links ie vroeger was en hoe cynisch en rechts tegenwoordig. Om de zoveel weken wordt Sartre weer eens van stal gehaald en wordt er iets oppervlakkigs gezegd over het existentialisme. De honger in de wereld waar hij ook niets aan kan doen, de kunstsubsidieruif etc. etc. Gaap, gaap en nog eens gaap. Aan de column van Ester Naomi Perquin daarentegen, die dikwijls niet meer dan een gedachte of observatie als onderwerp heeft om daar dan op in te zoomen, beleef ik veel genoegen, zoals ik ook aan die van haar voorganger Gerbrand Bakker veel genoegen beleefde. Ik herinner me hoe hij vertelde van een oude man die zijn voortuin volgeplempt wilde met zwarte aarde, alleen maar zwarte aarde met bloembollen daarin, opdat hij in het vroege voorjaar naar het prille groen zou kunnen kijken dat te voorschijn piept en een nieuwe cyclus van groei en bloei aankondigt. Dat verlangen van die oude man vond ik vertederend. (Ik zou, bij leven en welzijn, over een jaar of veertig die oude man kunnen zijn.)

zaterdag 24 november 2012

Stationsplein in de mist


Toen ik na de nodige vertraging om kwart voor tien uitstapte en het stationsplein zag, een weinig omsluierd als het was door de mist, besloot ik niet meteen naar mijn auto door te lopen en naar huis te rijden. Ik bleef een ogenblik staan en stak een sigaret op en keek naar het plein, dat ik toch al zo vaak gezien had en dat me meer dan vertrouwd was. Toch was het was een magnifiek gezicht. En niet alleen gezicht, niet alleen de lantaarns met hun door de mist getemperde witte licht, niet alleen de huizen, de twee straten om het pleintje (het mag echt geen naam hebben), niet alleen de man met het hondje of de jongen met de bontkraag, maar de gehele sfeer, de stilte, het lichte suizen dat je in de stilte hoort, de rook van mijn sigaret die hangen bleef, dat hele tableau was een surreëel kunstwerk op zich.

maandag 12 november 2012

Jagten

Je hoort alleen maar lovende geluiden over Jagten, juichende recensies, vijf sterren in de Volkskrant, het kan niet op. Maar de film die ik gezien heb was hooguit als thriller geslaagd – me dunkt dat dat niet de bedoeling was. Festen was een film die verraste en verbijsterde; Jagten, volgens veel recensenten Vinterbergs overtreffende trap, verrast nergens, alles is voorspelbaar en voorgekauwd, hooguit schrik je af en toe een keer: hence de geslaagde thriller. Daarnaast heeft de film een serieus probleem met de motivatie. Veel bioscoopgangers zijn door het opgroeien met bewegende beelden op tv en het witte doek blijkbaar zo geïndoctrineerd dat zij de filmwerkelijkheid al snel slikken voor zoete koek, getuige ook de dame naast me op de achterste rij met wie ik in de pauze een praatje aanknoopte, je weet nooit of er wat te neuken valt. “Zo gaat dat in werkelijkheid ook,” zei ze. En dat waag ik te betwijfelen. Eerst wordt ons door Vinterberg omstandig voorgehouden dat Klara een geestelijk labiel meisje is met een dwangstoornis en een fantasiewereld in haar hoofd – vervolgens gelooft iedereen zonder enig voorbehoud haar verhaal, waarvan de bouwstoffen ons overigens heel royaal zijn aangereikt door Vinterberg, iets wat ik ook vrij storend vind. Als Lucas bij een klein kereltje de billen afvegen moet, weet je: betekenisvol detail; als Klara een harde pornopiemel op een tablet onder haar neus geduwd krijgt, weet je: betekenisvol detail. Een beetje filmfanaat gaat zich tijdens de film afvragen, wanneer maken ze die hond nou dood? Scène in de supermarkt was nogal over de top, en onbedoeld geestig, met Lucas die zwaar gemaltraiteerd op straat beland nadat hij door drie personeelsleden de winkel is uitgebonjourd. Ze gooien nog een paar conservenblikken naar zijn hoofd, waarna Lucas opstaat en als een soort van verontwaardigde Rambo terug de winkel ingaat, de angstaanjagend grote slager die hem net nog in de heupzwaai had genomen, met een kopstoot uitschakelt en zijn boodschappen opeist en netjes aan de kassa afrekent. Bij de scène in de kerk met de witgekraagde dominee kreeg ik ook bijna de slappe lach, maar dat krijg ik al gauw als ik een dominee hoor bidden of preken, dus dat zal ik Vinterberg niet aanrekenen. Het einde was heel thrilleresk, met die in het tegenlicht niet te onderscheiden schutter, en heel sinister, want daarmee weet je dat Lucas nooit rust zal kennen en opgejaagd wild zal zijn, lang nog nadat wij de filmzaal verlaten hebben. Of dat is althans de suggestie. Een mooier einde aan de film, met een soort van genreswitch à la From Dusk till Dawn, zou zijn geweest dat papa Theo de kwade genius bleek te zijn. Ook hij kwam moeilijk waarneembaar in het tegenlicht in beeld toen hij bij zijn kleine meisje kijken ging, en zij noemde hem Lucas…

zondag 11 november 2012

Tolstoi goes porno

Toen Lewin in zijn kamer op de springveren matras lag, die bij iedere beweging van een arm of een been onverwacht onder hem omhoogschoot, kon hij lange tijd de slaap niet vatten. Hij dacht aan Swijazski’s schoonzuster met de laag uitgesneden hals en beroerde zichzelf, waarbij hij het hoogtepunt uitstelde, keer na keer na keer. Hij zag haar borsten zo scherp voor zijn geestesoog, dat het leek alsof zij fysiek aanwezig was. Hij haalde haar roomblanke volle borsten uit haar decolleté, duwde ze ferm tegen elkaar en wurmde zijn staalharde pik ertussen. Schrijlings zat hij op haar middenrif en hij moest zijn knieën stevig in het matras planten om niet voorover te schieten. Hoe geil de blik van de schoonzuster die gretig naar zijn dikke, van voorvocht glimmende pik keek, die steeds weer tussen haar tieten te voorschijn sprong... Ik spuit je geile smoeltje onder..! gromde Lewin, terwijl het vuurwerk afging in zijn hoofd; maar in plaats daarvan belandden een paar ferme klodders in zijn eigen gezicht, zo hoog sprong zijn zaad op na al dat uitstel. En hoewel het zaad warm was - en het waarschijnlijk een enigszins anachronistische vergelijking is – voelde het als een koude douche.

zondag 4 november 2012

Smakeloos

Dautzenberg gooit weer eens een steen in de vijver. Een nier afstaan aan een medemens vind ik groots, of je dat nu doet uit medemenselijkheid of aandachttrekkerij, maar een ordinaire scheldpartij op de zo tragisch aan zijn eind gekomen Tonio is nogal abject. Dat het niet meer dan aandachttrekkerij is blijkt uit de polemiek die Dautzenberg heeft uitgesproken op wat de avond van de polemiek schijnt te zijn geweest. In het tweede deel daarvan zet hij uiteen dat zijn polemiek niet tegen Tonio gericht is, maar tegen de verwording van de Nederlandse literatuur tot amusement. Daarbij noemt hij Ronald Giphart, die volgens hem eens een angry young man is geweest, ahum, dat is mij al die tijd ontgaan dan, ik dacht dat Giphart juist de persoon was die de oppervlakkigheid in de Nederlandse literatuur geïntroduceerd had, en Joost Zwagerman als eens een literaire rebel, terwijl Joost Zwagerman van dag één de vleesgeworden behaagzucht is geweest, iemand die goed uit zijn woorden kan komen, maar niet iemand van enige literaire importantie. Boeiende voorbeelden dus waarmee hij zijn betoog kracht bijzet. De boekenbusiness, ook de literatuur, is grotendeels door het kapitalisme ingekapseld, wat wil je, zo gaat en zo ging dat. In plaats van daarover je diepgevoelde verontwaardiging te uiten, nogmaals ahum, kun je beter een echt boek gaan lezen. Want gelukkig zijn die nog altijd gewoon te koop.

zaterdag 3 november 2012

Oorlog en Vrede

Meer dan twintig jaar geleden, in 1990, las ik Oorlog en Vrede van Tolstoi. Dat las ik op mijn tandvlees, ik ergerde mij aan de uitweidingen van de verteller, aan zijn alwetendheid en aan het voorwoord waarin beweerd werd dat de verteller zo volstrekt objectief was en nooit op de voorgrond trad. Nou eg wel. Als een betweterige god trad hij op de voorgrond. Eén passage las ik geboeid: de initiatierite van Bezoechov bij de vrijmetselaars. Ik was het Frans toen nog niet machtig, en moest daarom hele pagina’s overslaan omdat de vertalers niet de moeite hadden genomen om die mee te vertalen. Als je Tolstoi leest, moet je maar Frans kennen, was waarschijnlijk de gedachte. Het “Russische” aan de roman beviel me, maar de roman was lang niet zo Russisch als het werk van Dostojewski, van wie ik op dat moment zo’n beetje alles al gelezen had. In Maanpaleis van Paul Auster kibbelen vader en zoon over wie de grootste Russische schrijver was: Tolstoi of Dostojewski. De zoon (de Paul Austerachtige figuur) koos voor Dostojewski – ik was het roerend met hem eens. Ik was het wel meer met Auster eens begin jaren negentig, vandaar ondermeer dat ik toen nogal van zijn werk hield. Maar toen ik in 2002 Maanpaleis herlas vond ik het nogal teleurstellend. Daarna las ik nog een paar romans van Auster die tussentijds waren uitgekomen en ook die vond ik teleurstellend, ondanks dat ze overwegend goede recensies hadden gekregen. Sommige waren ronduit slecht en ongeloofwaardig. Omdat die romans dikwijls ook in enigszins hortend Nederlands gesteld waren, las ik vorig jaar Invisible in het Engels. De zinnen waren vloeiender, maar ook deze roman kon mij nauwelijks bekoren. Seks tussen broer en zus als iets heel gruwzaams presenteren, net doen of dat heel choquerend is, poeh, wat suf. Als ik een mooie zuster had, en ze wilde, dan neukte ik haar ook in alle gaten en plooien. Zelfs als ze wat minder mooi was. No big deal.

Dove voet

Mijn moeder klaagt over een dove voet. Ik kniel bij haar voet neer en ter hoogte van de grote teen roep ik: “HEE, KUN JE MIJ HOREN?!?!?” We hebben er beiden heel veel lol om.

donderdag 1 november 2012

Anna Karenina 2 (de voorafschaduwing)

Probleem met die klassieke romans is dat ze zo voorspelbaar zijn. Wronski doet mee aan een steeplechase en hij “berijdt” natuurlijk een merrie. Hoewel een prima ruiter (of course) maakt hij een fout die zijn merrie fataal wordt. Zoiets heet een voorafschaduwing. “Maar de herinnering aan deze wedren bleef lange tijd de meest ontzettende, de meest kwellende herinnering van zijn leven.” Lange tijd… totdat een andere merrie, ook door hem bereden, een die al een keer geveulend had voordat hij haar bereed, onder hem bezweek...

zondag 28 oktober 2012

Anna Karenina

Ben begonnen in Anna Karenina van Tolstoi. Eindelijk weer eens een dikke negentiende-eeuwse Russische roman op schoot. Op pagina achtenzeventig blijkt een baanwachter onder de trein terechtgekomen te zijn en verongelukt. Tien pagina’s verderop in het boek denkt Anna terug aan het ongeluk en aan de tweehonderd roebel die Wronski aan de weduwe van de baanwachter geschonken had. “Zij voelde, dat hier sprake was van iets, dat met haar te maken had en dat dit niet zo had mogen zijn.” Het spel, kortom, is op de wagen. Of moet ik zeggen …de trein is op de rails?!

zondag 21 oktober 2012

Kutstof TV

Kijk net ff op teletekst wie er te gast zijn bij Kunststof TV. Het wordt een uurtje biografieën. Vincent van Gogh, bien sûr; Maarten Toonder, vooruit; maar Joop van den Ende? Wat heeft die vent met kunst te maken? Joop van den Ende, die staat voor smakeloosheid en amusement, daar wil ik niet mee verveeld worden. Wat besteden ze bij Kunststof TV toch veel tijd aan onbenullige dingen. Laatst hadden ze het over Moeder, ik wil bij de revue en over Dokter Tinus, godbetert. Zat daar die zelfingenomen kwal van een Thom Hofmann net te doen alsof Dokter Tinus een reuze geestige comedy is: ja, ik ben gek… Nee, ik niet: maar de redactie van Kunststof TV wel. Krijgen ze geld of zo van SBS dat ze het over zo’n ongelofelijk kutprogramma hebben?

zaterdag 20 oktober 2012

Interview

In de trein terug naar huis las ik in het Volkskrant Magazine een interview met Zadie Smith waarin ze stelt dat er niets saaier is dan een interview met een schrijver. In haar geval klopte dat. Daarnet las ik op de wc het interview met Esther Gerritsen in de VPRO-gids. Daaruit bleek ondermeer dat Esther Gerritsen ontroert kan raken van een warme wc-bril. Of ik ontroert zou raken wanneer Esther Gerritsen vlak voor mij naar de wc zou zijn geweest, betwijfel ik, maar ik vind het wel een geil idee. (Een fantasie die mij mateloos opwindt: gepijpt worden door een mooie vrouw die met haar dikke derrière op de pot een grote drol van stront zit te draaien). Soms speel ik met de gedachte mezelf te interviewen, allez, daar een verhaal over te maken, een interview als in een magazine, met mij als gevierd schrijver, en dan zo dat er wél boeiende antwoorden gegeven worden.

Dans le café...

Ik dool door een uitgestorven stad. Straatlantaarns die om de honderd meter een plas kil wit licht op het trottoir werpen. Ik ga een café binnen. Een ober achter de bar die een glas droog wrijft. Aan een tafel bij het raam op het binnenterras zit een zware oude man met een plastic tas op schoot naar het gebouw aan de overkant te kijken. Ik ga twee tafeltjes verderop zitten en heb heel even oogcontact met de man die mij aan een kennis van mijn vader doet denken, een Russische immigrant. De ober brengt mij een espresso die ik langzaam opdrink. De oude man blijft naar het gebouw aan de overkant kijken. Ik sta op en loop naar de telefoon achter in het café. Ik blader willekeurig door het telefoonboek en stuit op namen van mensen die ik gekend heb in wat een vorig leven lijkt te zijn; en als ik gericht zoek naar de namen van vroeger dan blijken die verdwenen. Ik loop terug naar mijn plaatsje bij het raam op het binnenterras. De ober staat over de oude man gebogen. De oude man beweegt niet meer.

woensdag 17 oktober 2012

Movie W

De zondagavond was kalm en aangenaam. Met E. en A. koffie gedronken en daarna naar Movie W om A Dangerous Method van David Cronenberg te zien, een film die ondanks de matige recensies zeer wist te boeien. Maar wat een geweldige nieuwe locatie voor Movie W! De Wilhelminaweg, die vanuit de Veerstraat omhoogloopt naar de Generaal Foulkesweg, heeft iets romantisch en sprookjesachtigs met die rustieke woonhuizen en gebouwen met puntdaken aan weerszijden. In de pauze van de film ben ik naar buiten gegaan en heb ik een sigaret lang naar de donkere contouren van de bomen, naar de straat en naar het huis aan de overkant gekeken met in mijn oren niets dan een lichte ruis die door de filmzaal achter mij werd voortgebracht. Een niet te doorgronden mysterie in dat uitzicht. Alsof zich iets bovenreëels openbaarde, alsof het gewone door een toverstafje was aangeraakt en daardoor iets magisch kreeg. Onbenoembaar maar magisch.

zondag 14 oktober 2012

A la recherche du temps perdu

Terwijl we koffie drinken, doet mijn moeder een duik in het verleden. Lang heeft ze met haar zuster in een bed geslapen, zo ging dat vroeger. Een keer droomde ze na een drukke dag in de winkel over haar werk in de kruidenierszaak. Naast het tweepersoonsbed aan de kant van mijn tante stond een nachtkastje met een lade eronder. Midden in de nacht had mijn moeder zich in haar slaap over haar zuster gebogen en het laatje opengetrokken en geroepen: “Buile, Jopke! Er zijn gin buile meer!” Een andere keer had ze, nadat ze op een feestje een paar bessenjenevers te veel had gedronken, op de vloer gekotst aan de kant van mijn tante – daar stond altijd de po, alleen had ze die in haar haast niet snel genoeg kunnen vinden – en mijn tante, die de volgende dag met haar verloofde naar Edam zou gaan en vroeg uit de veren moest, was prompt met haar voeten in het braaksel van mijn moeder gaan staan. “Wa dee ze het! Ge hah ze motte heure, hoe ze te keer ging.” Dan vertelt ze over haar strapatsen in het café, over die keer dat ze tijdens een uitvoering in de grote zaal met brommerhelm op, een lange las aan en een paar sambaballen in haar hand het toneel opkwam en dat iedereen daar zo om lachen moest. “Ik was toen een jaar of zeven. Ik weet nog dat ik me heel erg voor je schaamde. Niet omdat je zoiets durfde te doen, maar omdat wat je deed zo volstrekt talentloos was. Je trok een scheve mond en dacht dat je André van Duin was. Terwijl, het leek niet eens.”

zaterdag 13 oktober 2012

Going nowhere

In jezelf praten, luid en wel, als je een ommetje maakt, en dan ingehaald worden door een fietser die je kent en die je groet, hee Geer, en aan wiens stem je horen kunt dat ie je gehoord heeft: het blijft gênant. “Hee hallo!” antwoord ik met luider stemme en met iets van ironie. En ondanks de gêne toch iets van hilariteit, lachen om mijn eigen bespottelijkheid, ben je vijfenveertig, loop je daar een beetje langs de weg in jezelf te mompelen, en dat lachen ook hard op. Dat lachen dan weer gevolgd door zuchten, zuchten om de nietigheid ervan, de volstrekte zinloosheid en doelloosheid van dat pappen-en-nat-houden-leventje van mij, met daarbij het besef dat het er niet beter op wordt naarmate je ouder wordt en wel slechter en meer van dat deprimerends. Ben gewoon toe aan een lekker wijf, da’s het hele ding. Ben gewoon zwaar toe aan een verdomd lekker wijf. (Maar wat is er verders nieuw?)

woensdag 10 oktober 2012

Zomaar Wat Zeveren...

Masks van Van Der Graaf Generator duurt op het live album Maida Vale 7:20 – precies de tijd die ik er vanavond over deed om van het zwembad terug naar huis te rijden. De laatste noot sterft weg als ik de sleutel in het contact omdraai.
Je zult maar Oek de Jong heten en meer dan tien jaar uittrekken voor een nieuwe roman die tenminste qua omvang zijn magnum opus is maar liefst ook qua stijl en inhoud – en dan tot de grond toe afgebrand worden door Arjan Peters in de Volkskrant. De man zal raar op zijn neus gekeken hebben, no pun intended, na de twee beloftevolle pagina’s die eerder die week in de Volkskrant aan hem gewijd waren.
Alsof er een kurk in mijn kont zat. Ik zat met de Groene in de hand op de plee te persen en Hofland te lezen. Toen er dan eindelijk een harde keutel uit mijn gat kwam, volgde de rest vanzelf, vloeibaar als dikke satehsaus. Je kunt het maar kwijt zijn.

vrijdag 5 oktober 2012

Familiedroom

Misschien komt het omdat ik momenteel Livret de famille lees, waarin Patrick Modiano o.a. over de jeugd van zijn vader en moeder vertelt. Hoe dan ook, vannacht verscheen mij in een droomgezicht mijn vader. De man is al ruim vijfendertig jaar dood; hij stierf toen ik nog een kind was. Hij zag er goed uit, mijn vader, gezond en opgewekt en nuchter zowaar (sorry pa) en hij was in gezelschap van een mooie jonge vrouw van wie ik wist dat het zijn dochter en dus mijn zuster moest zijn. Ze had lange benen en droeg een sexy kokerrok. Ze had iets van Mariëlle Tweebeeke maar ze leek toch ook op mijn moeder, dat is te zeggen, je kon zien dat ze dochter van mijn moeder was, maar qua schoonheid kon mijn moeder niet aan haar tippen, zelfs in haar beste jaren niet (sorry ma). Ze stonden beiden in een soort van kantoorruimte en keken door een grote glazen wand neer op de verdieping eronder waar een soort veilingruimte was voor groente en fruit. Voordat mijn vader kroegbaas werd met hoog privégebruik, was hij groenteboer geweest.

woensdag 3 oktober 2012

Seksdroom

Het is verdomd waar. Als ik te weinig masturbeer, ga ik dromen over seks. Vannacht was het ook weer raak. Ik herinner me niet alles. Wel dat ik me op een zeker moment op een matras bevind en hoewel de situatie ietwat mistig opdoemt voor mijn geestesoog, ontwaar ik een mooie vrouw die een amalgaam is van verschillende vrouwen, met als belangrijk bestanddeel M, aan wie ik al eeuwen niet meer gedacht heb, maar het geval wil dat ik tot tweemaal toe een recensie las van een roman geschreven door een andere M, ook niet mis, ofschoon ook weer niet zo heel bijzonder, en een man die H. geweest zou kunnen zijn. H. is mannelijker dan ik en doortastender en bestijgt M. Ik vind het walgelijk en toch ook een beetje geil. Om me niet te laten kennen sla ik een keer flink op de billen van H. en roep iets als “Zet hem op..!” Als H. klaar is gekomen, nodigt M. mij uit tussen haar dijen. Ik ben een beetje vies van H. en vind het een afstotelijk idee om mijn pik in de door hem volgespoten vagina te steken. Maar M. is mooi en haar schoonheid wint het van mijn walging. Ik ga tot haar in en neuk haar en al neukende hoor ik H.’s zaad klotsen in haar vagina. Dat klotsen maakt dat ik maar niet tot een orgasme kan komen. Dat is bij al mijn seksdromen zo. Ik lig dan waarschijnlijk in mijn slaap met mijn pik tegen het matras aan te rijen zonder dat het wonder zich aan mij voltrekken wil. Maar waarom vertel ik nu dit alles, behalve omdat het onsmakelijk, gênant en geestig is, welnu omdat er in de droom iets mysterieus gebeurde. Ik neukte M. en terwijl ik haar neukte zag ik in haar hals haar naam verschijnen, als een tatoeage of een inkerving, haar naam in geheime tekens, in een schrift dat ik niet lezen kon…

zaterdag 29 september 2012

Huid en haar

In de literaire bijlagen wordt Arnon Grunberg nogal eens met Michel Houllebecq vergeleken en dat is begrijpelijk omdat beide schrijvers van de vermarkting van menselijke verhoudingen een thema hebben gemaakt, maar ik vrees dat het voor Arnon Grunberg toch te veel eer is. Vooropgesteld: ik lees zijn columns in de Volkskrant met bewondering en ik ben het niet zelden eens met zijn intelligente analyses die hij als geen ander in een paar puntige, trefzekere zinnen weet samen te vatten. Zijn columns verraden zijn brille, en het zijn zijn columns die maakten dat ik toch maar weer eens een roman van hem las. En aanvankelijk las ik Huid en Haar met instemming. De zinnen kort en bondig, maar expressief, geestig en opmerkzaam. De kalme onontdane blik van Ronald Oberstein, de protagonist, doet een beetje aan die van Grunberg zelf denken, en ook de personages rond Oberstein heen komen redelijk uit de verf. Wat volgt zijn de sores (en bespiegelingen daarop) van die personages die nochtans in een soort van paradijselijke omgeving leven: het liberale en libertijnse Westen. Dat is boeiend maar wordt op den duur eentonig wanneer de roman maar voortkabbelt en voortkabbelt. Pas na dik vierhonderd pagina’s komt er iets van een dramatische ontwikkeling en die is niet sterk genoeg om een roman van ruim vijfhonderd pagina’s te stutten. (Sterker nog, die romance met dat paardenmeisje doet geforceerd aan, om nog maar niet te spreken van haar zelfmoordpoging.) Eh bien, eindelijk is het gedaan met de gelijkmoedigheid van Roland Oberstein: hij zit op zijn knieën op de natte vloer van een cafétoilet en spreekt tot de speelgoedbeer die hij uit zijn tas haalt: “Ik smeek je. Laat me in de aarde verdwijnen.” Kenmerkende Grunberg-slapstick, waar ik nochtans niet warm of koud van word.

vrijdag 28 september 2012

Meat is murder

Als je zin hebt in een gehaktbal, dan kun je natuurlijk een big bij zijn moeder weghalen en hem in een hok zetten en opfokken en doodmaken wanneer optimaal vetgemest en in stukken snijden en bepaalde stukken van zijn lijk in een vleesmolen stoppen met stukken van het lijk van een koe erbij, voor als je van “halfom” houdt, en van de kleffe draadjes lijk die uit de vleesmolen komen een bal draaien (eerst je handen wassen! Stel voor dat het lijkenvlees vies wordt..!), paneren en in de braadpan leggen, maar je kunt ook naar de Vegetarische slager gaan en daar een plantaardige gehaktbal kopen. Die is heel lekker en doet geen centje pijn. Come on people, stop killing your fellow animals. Show a little delicacy.

maandag 24 september 2012

Moleskine entry, 22 september 2012

Trein naar huis ter hoogte van station Goes
11:33 a.m.

Gister dan toch nog een intermenselijke belevenis. Internetdate A. weten over te halen naar Vlissingen te komen en met haar naar de film en uit eten geweest. Had al snel het idee dat ik gebeiteld zat, en toen ik haar aan het eind van de avond vroeg of ze meeging om naar het windorgel te luisteren en zij instemde, wist ik: dat wordt zoenen. En zoenen werd het, onstuimig zoenen, met hand in de broek en billen knijpen en met mijn pik tegen haar oprijen als een onbeschaamd jong hondje tegen zijn baasjes been. Maar ze wilde niet met me naar bed tijdens “first date”, dat was een principe. Op mijn hotelkamer staat ook een comfortabele stoel, kiezen we daarvoor en laten we het bed ongebruikt, ik heb respect voor mensen met principes. Of anders, als je dan perse geen gemeenschap wilt, kunnen we elkaar ook oraal bevredigen, ik ben dol op kutje likken en soixante-neuf is mijn op een na favoriete standje. Maar zelfs op mijn hotelkamer waar ik haar mee naartoe had genomen, bleef ze volharden, ofschoon we nog zoenend en wel op bed waren beland: geen gemeenschap noch orale seks tijdens first date. Heb haar toen maar begeleid naar de parkeergarage waar haar auto stond. Bij afscheid een obligate zoenpartij, waar ik al weinig lol meer aan beleefde. In het Cinecafé met een warm glas whisky mijn mond gespoeld en buiten een sigaret gerookt en naar dames op hoge hakken gekeken, en naar de maan die achter de wolken verdween.

zondag 23 september 2012

Geilheid vs. Begeerte; Verlichting vs. Romantiek

Als ik niet zo lamlendig was zou ik een paar ideeën kunnen uitwerken. Het verschil tussen geilheid en begeerte in woorden vatten bijvoorbeeld. Geilheid is oppervlakkig, met een hang naar perversiteit, maar au fond onschuldig: bonoboseks. Begeerte wordt opgewekt door schoonheid en onderscheidt zich van geilheid onder andere door een groot verlangen tot kussen. Tot zover de romantiek. De schaduwzijde van begeerte is de pijn van het gemis wanneer het object van de begeerte niet beschikbaar is. Ook wanneer het object van de begeerte zich wel laat bekennen, blijft de pijn bestaan in de vorm van jaloezie, zelfs wanneer het object van de begeerte daartoe geen aanleiding geeft. Ik zou ook kunnen betogen dat wij Hollanders door onze geografische ligging de perfecte trait-d’union zijn tussen Duitse romantiek en Franse verlichting. Als ik me niet zo lamlendig voelde.

zaterdag 22 september 2012

Moleskine entry, 20 september 2012

Daarnet Hemingway and Gellhorn gezien, een film die uit louter clichés bestaat en bovendien veel te lang is.
Een man bij de pisbakken sprak met een man naast hem. Ik kwam tussen de beide mannen in staan en ving op dat de man rechts van me –Rotterdamse tongval– in een zaal had gezeten met slechts twee bezoekers. O ja, zei ik. Bij welke film? Dat wist hij niet meer, hij had er al dertien gezien. Hij kwam elk jaar hiernaartoe, hij nam er speciaal vakantie voor op. Tenminste tot voor kort, nu hoefde dat niet meer want hij was ontslagen. Mooi hoor vond hij dat al die films. D’r zat wel eens een mindere film tussen, maar dat hou je toch. Jammer alleen dat er nooit iemand met hem mee wilde. Maar dat weerhield hem niet ieder jaar weer naar Vlissingen te komen, dan ging ie maar alleen. Ik zei maar niet te veel terug: voor je het weet heb je er een vriend bij.
En ik liep ook nog bijna door een glazen deur heen.

maandag 17 september 2012

Detachment

Henry is invalleraar op een school met moeilijke kinderen. Doet het goed bij de moeilijke kinderen. Zijn moeder heeft zelfmoord gepleegd toen hij nog een kind was en nu zwerft hij 's nachts wezenloos door de stad want dat is wat je dan doet in een film. Dolende door de stad des nachts, ontmoet hij een tienerhoertje over wie hij zich ontfermt. Hij bezoekt geregeld zijn grootvader die aan geheugenverlies lijdt. Grootvader deed vroeger "dingen" met de moeder van Henry, daarom heeft zij zelfmoord gepleegd. Meredith, een dik en artistiek begaafd meisje in zijn klas, pleegt ook zelfmoord, ondanks Henry z’n geruststellende woorden; heeft ie niet erg handig aangepakt. Maar het tienerhoertje heeft hij gered. Toch nog een happy end!

vrijdag 14 september 2012

Brumes et pluies

Onder een leigrijze hemel lijkt de stad zich van een andere kant te tonen. Aan een cafétafel bij het raam kijk ik op de kerk uit en op de omringende panden aan het plein. Voor een groot deel opgetrokken tijdens de oorlog in donkere baksteen, kenmerkend voor de Delftse stijl. Later loop ik via de Boterstraat en de Herenstraat naar Bowlespark, sta een moment stil en kijk met de bocht mee in het verlengde van de straat, aan het eind waarvan de appartemententorens verrijzen. Er heerst een onwerkelijke stilte, alsof het potdichte hemelgewelf de geluiden dempt. De weinige mensen die je op straat ziet, schijnen bij het decor te horen, waar je doorheen loopt. Ik paai een kraai met een stukje brood en probeer in zijn blikveld te blijven zodat hij zich mijn gezicht kan inprenten en weten dat hij van mij niets te vrezen heeft en niet hoeft op te vliegen als hij me weerziet. In de tuin achter de Casteelse Poort, waar het bamboe hoog staat opgeschoten, stop ik de zaadjes in de grond, die ik eerder in de Boterstraat van een witte stokroos heb afgegrist, en zet er een stokje bij. Als het begint te miezeren, rook ik een sigaret in een overwelfde doorgang, en staar naar de bomen en het flatgebouw op de achtergrond. Ik word gegroet door een oude mevrouw met een boodschappentas.

zondag 9 september 2012

Het geschenk

Toen ik vorige week donderdag vanuit Amsterdam terugtreinde naar huis, las ik in de Groene Marja Pruis d’r recensie van Het geschenk, de derde roman van Philip Snijder, die in de Volkskrant welwillend besproken werd. Marja Pruis is een stuk kritischer en dat mag, maar wat mij verbaasde, is dat zij haar belangrijkste punt van kritiek, namelijk “…de neiging van de schrijver iedere gedachte, kriebel, ergernis en overweging van zijn hoofdpersonage volledig uit te schrijven in bloedeloze passages” illustreert met deze in mijn ogen juist boeiende meditatie: “In de jaren na het eindexamen was leven – ik zag het gelaten onder ogen terwijl ik een stuk van mijn frikandel wegkauwde – van lieverlede een systematisch ontwijken van ongemakkelijke situaties geworden. Eigenlijk was die fletse strategie inmiddels de enige echte drijvende kracht achter mijn bestaan. Niet de vraag: Hoe kom ik er? Gaf richting aan mijn daden, maar: Hoe kom ik er weg? of: Hoe kom ik eromheen? Het ongetwijfeld loodzware bezoek aan die Groningse grootvader in het bejaardenhuis, het gevecht tegen mijn laaiende tegenzin dat ik daarvoor zou moeten aangaan: hoe kon iemand als ik, die ongeveer even krachtig in het even stond als de lellen patat tussen mijn vingers, zichzelf daartoe brengen?” Het menselijk tekort of het menselijk onvermogen, een toch niet te onderschatten thema in de literatuur, op even laconieke als pregnante wijze onder woorden gebracht. Iets waarop ik Marja Pruis, wier tweewekelijkse column in de Groene ik meestal lees, nog niet heb kunnen betrappen…

zondag 2 september 2012

Les Cenci

Nee dan Stendal. Gisteravond heb ik Les Cenci uitgelezen, het boekje dat ik begin deze zomer in een boekwinkel in Arras op de kop heb getikt. De eerste paar bladzijden zijn van het koppige soort, filosofische en literair-kritische bespiegelingen over het donjuanisme, maar als hij begint met vertellen van het verhaal van Beatrix Cenci, weet je meteen: hier is een schrijver aan het woord die zijn metier tot in de puntjes beheerst. Dit is wetmatig schrijven, hier komt geen willekeur aan te pas. Geen mooischrijverij, ook geen kaalslag, maar elk woord op de juiste plaats. Totale beheersing van de effecten, en alle effecten perfect gedoseerd. De taal is fris en levendig, en toch: als in marmer gebeiteld. Een klein stukje: “L’un d’eux avait un grand clou qu’il posa verticalement sur l’oeuil du vieillard endormi ; l’autre, qui avait un marteau, lui fit entrer dans la tête. On fit entrer de cette même façon un autre grand clou dans la gorge, de facon que cette pauvre âme, chargée de tant de péchés récents fut enlevée par les diables ; le corps se débattit mais en vain. «

Zomergasten

Zomergast Micha Wertheim wekte in het begin van de uitzending mijn irritatie op. Doe niet zo dwars. Probeer niet zo dwangmatig leuk te zijn. En: je lijkt in je gezicht op Gerrit Komrij, maar daar kun je ook niets aan doen. Maar gaandeweg werd het programma boeiender. Ik zag in dat ik Micha verkeerd beoordeelde. Dat hij wel degelijk intelligent en origineel was, met goeie kritieken, bijvoorbeeld op die inteeltteevee van DWDD. Jan Leijen kwam die avond tekort, hij kon Micha niet goed bijbenen. Bij Adriaan van Dis stelde hij dikwijls wel de juiste vragen, maar Van Dis leek meer geïnteresseerd in zijn eigen zienswijzen dan in dialoog. Die zienswijzen waren zelden opzienbarend en soms wat al te kort door de bocht. Om via Rost van Tonningen bij Wilders uit te komen en te beweren dat ook Wilders Indisch bloed in de aderen heeft stromen en dus niet raszuiver is, is totaal irrelevant omdat de man, hoewel een demagoog en een onbeschofte schreeuwlelijk, voor zover mijn kennis strekt geen nazi-sympathisant is, hooguit een nare populist met een islamfobie. En te zeggen dat het katholicisme van Gerard Reve hem te koket is, is uit de mond van zo’n ijdeltuit als Van Dis helemaal een gotspe. De man is zelf –en ter zijn verdediging: ondanks zichzelf – de koketterie zelve. Trouwens, zoals de man is, zo schrijft hij, heel netjes, met enige zwier, maar zonder dat het wringt of wrikt en zonder dat het beklijft: fondantproza.

zaterdag 25 augustus 2012

Guerrilla gardening

Vanochtend, nadat ik mijn moeder had afgezet bij het winkelcentrum waar de lelijke mensen hun boodschappen doen en doorgereden was naar de bakker in de stad, zocht ik een plaatsje om mijn auto te parkeren. Ik hoorde prachtige muziek en bleef in de auto zitten tot aan de laatste noot. Het bleek de prelude uit Lohengrin van Wagner, de componist die Joden haatte en een verdomde rotkop had (kon ie ook niets aan doen). Op de terugweg, nadat ik mijn moeder weer had opgepikt bij het winkelcentrum dat indertijd nog geopend is door Willem van Hanegem en Wim Jansen, ik was toen een jaar of acht, luisterden we naar Johnny Hallyday die “Je veux me promener” zong. “Ik ken da wijsje,” zei mijn moeder. “Da zat vroeger bij ons in de jukebox.” Ik verbaasde me nogal over de tekst ervan: « Je veux me promener /Avec vous avec vous/Mais si vous préférez/Même pas sortir du tout//Alors chérie venez/Oh oui ! Venez/Venez donc chez moi faire un tour « Misschien is het mijn Frans dat tekortschiet, maar zeggen van “als je helemaal niet uitgaan wil, kom dan naar mij dan gaan we een tochtje maken” lijkt mij op zijn zachts gezegd ongerijmd en, iets minder zacht gezegd, tamelijk van de pot gerukt. (Dat doet me weer aan David Bowie denken: “Tell my wife I love her very much. She knows.” Als zij het al weet, waarom het haar dan zeggen? (Maar ik heb dat hier al een keer aangehaald. Ik moet niet in herhaling vervallen. Straks verdenkt men mij van seniliteit.) Ben onderweg nog gestopt om mijn moeder op een stokroos te wijzen, die zomaar aan de zoom van een weiland stond. Mijn voornemen voor deze nazomer: guerrilla gardening.

zondag 19 augustus 2012

Een Martin Brilletje doen

In de Groene doet Philip Huff een Martin Brilletje. Ben jaloers, zou ook graag zo’n opdracht krijgen, van joh rij es daar en daar naartoe en beschrijf wat je ziet. Okay: een Blokker, een Action, een Etos en een Dixons. Broodje warme geitenkaas bij de plaatselijke croissanterie. In T. stopte laatst een dude van een jaar of vijfentwintig midden op een T-splitsing om een smsje of een Whatsappje of een whatever te beantwoorden. Scootersgassies scheurden door Ambtmanstraat, een zwarte Audi kwam er vlak achteraan. Ze hadden plezier zo. Gister was ik in Amsterdam, eerst zag ik juffrouw Jannie fietsen, even later, ter hoogte van het Concertgebouw, verdomd waar, Sinterklaas. Trouwens wat Philip Huff zegt over de verbouwde boerderijen in Noordbarge, namelijk dat die net zo goed buiten Den Bosch hadden kunnen staan, waag ik te betwijfelen: De architectuur van de boerderijen in Noord Nederland verschilt nogal van die van de boerderijen “onder de rivieren”. Dat is een van de leuke dingen van met de trein naar Groningen of Leeuwarden reizen, je ziet de bouwstijl van de boerderijen ingrijpend veranderen. Enfin.

zaterdag 11 augustus 2012

Dans le café...

Aan de bar was het een brouhaha van jewelste. Veel artistiek angehauchte figuren, talenten en halftalenten, studenten en studentes. Iemand stond over een jukebox gebogen. Het volgende moment klonk een merqwaardigh lied, zo merkqwaardigh, dat het de merqwaardighe spelling van merqwaardigh rechtvaardigt. De rook om te snijden, heel jaren zeventig. Hij zat aan een tafeltje in de hoek. Alleen. Onderuitgezakt. Met een leeg glas. “Leef je nog?” vroeg ze? “Jij wekt een steen nog te leven,” zei hij.
“Ga mee.”
De volgende ochtend werd hij wakker in een onbekende kamer. Hij had hoofdpijn. Er was een broodrooster op zijn schouder getatoeëerd.

zaterdag 28 juli 2012

Geheugen, spreek

Op masturberen na zijn er weinig dingen zo bevredigend als lezen. Uit voordat ik er erg ik had: Kinderjaren van Tolstoi. Herinneringen ophalen en van die herinneringen een groot samenhangend verhaal maken, zo doe je dat. En ondertussen jezelf niet sparen getuige de meesterlijke scène waarin de jonge Lev zonder gewetensbezwaar meedoet aan de vernedering van het armeluiskind Iljenka Grap: de wroeging komt pas achteraf. Straks Jongensjaren, eerst nog De si braves garçons van Patrick Modiano uitlezen, ook een genot. Na een optreden in een bedompt provinciestadje staat komiek Edmond Claude oog in oog met zijn oude scheikundeleraar die hem uitnodigt voor een etentje in de stad. Edmond, die de oude man niet wil laten wachten, loopt met de schmink nog op zijn gezicht met de man mee naar de brasserie: « Nous marchions, lui de ce pas raide qui était le sien au collège et moi la tête penchée, de crainte que mon maquillage ne coulât sous la pluie. Le bruit de succion de ses semelles et son pardessus d’un jaune blafard achevaient de lui donner une allure de spectre. »

zondag 22 juli 2012

Wie van de drie?

Drie blote jongedames op de voorkant van de Groene Amsterdammer. Met alle drie wil ik maar al te graag van bil, dat spreekt. Maar met wie van de drie het liefste? Uiterst rechts het meisje met de blote vrouwelijkheid. De foto is heel decent. Juist daarom wellicht dat ie zo opwindend is. Ondanks de naaktheid, zelfs ondanks de ijdelheid van het smalle streepje schaamhaar, oogt de beeltenis onschuldig en juist dat maakt hem paradoxalerwijs opwindend. Het is de ingetogenheid en onschuld die de fantasie aanwakkert, de fantasie die zegt, ze is dan wel niet echt knap en ze heeft geen kloeke borsten, maar haar heupen zijn breed, haar huid is zacht en ze verstopt een geurig zilt geheim tussen haar kuis gesloten dijen. En ze is een beetje mollig, altijd fijn. Haar tepels zijn echter van een bruin dat ik niet mooi vind, ik ben en blijf een sucker voor roze tepels. En voor roze tepels moet je bij haar buurvrouw zijn. (Bruggetje.) Haar buurvrouw is ietsje tengerder, heeft een fijner besneden snoetje ofschoon ze zomin als de andere twee meisjes echt knap is. Wat ze wel gemeen heeft met de andere meisjes zijn de gesloten ogen die bijdragen aan de fascinatie. Erg geprononceerde (uitstekende) darmbenen, wat niet erg sexy klinkt maar het wel is, mede omdat ze zo mooi boven het blauwe broekje uitsteken, dat strak om haar kutje spant: over zilte geheimen gesproken! Nog magerder (de magerste van de drie) is het meisje aan de linkerzijde. Haar handen rusten tussen haar roze getepelde borsten die van bescheiden maar proportionele omvang zijn. Haar benen zijn dunne sprieten, bijna prepuberaal dun en haar witte broekje is veel minder goed gevuld dan dat van haar buurvrouw. Nochtans zou ik haar het liefst in mijn bed verwelkomen, want haar huid is lelieblank en haar krullende haar zalig oranje. En van de drie meisjes heeft zij de diepste navel.

donderdag 19 juli 2012

Op reis met Arnon Grunberg

Merkwaardige droom in de nacht van maandag op dinsdag. Arnon Grunberg had me uitgenodigd naar zijn huis in Parijs te komen, van waaruit we in het gezelschap van nog andere genodigden met een touringcar richting Amerika zouden vertrekken. Het Parijs in mijn droom had weinig weg van het Parijs in de wakkere wereld, nochtans vond ik het huis van Arnon vrij eenvoudig. Het was een merkwaardig huis, erg rommelig en in een van de kamers zat een roodharig meisje van een jaar of twintig, ze was niet bijzonder mooi maar wel naakt en pas later, wanneer we met de touringcar vanuit Amerika weer huiswaarts reden, zou ik beseffen dat ik best seks met dat meisje wilde. Er waren wat belevenissen on the road die ik vergeten ben, dat heb je als je je dromen niet meteen na ontwaken noteert. Een droomscène staat me echter nog scherp voor de geest. Ik zit met Arnon op een terras en wij drinken koffie. Ik heb een fles whisky en ik vraag aan Arnon of hij een scheutje whisky in de koffie wil. Hij zegt “dat gaat zo ook wel,” pakt de fles en zet hem aan zijn mond. Ik heb lichte smetvrees en ook in mijn dromen vind ik het niet fijn als mensen uit mijn fles drinken, maar het kwaad was al geschied, dus zei ik er niets van. Dat Arnon de fles aan zijn mond zette, kwam waarschijnlijk doordat ik op maandagavond deze zin las: “Je me suis mis à boire et à tourner en rond dans la pièce. À boire à la bouteille.” De droom is gezien Parijs en touringcar sowieso een mash up van een documentaire over de veertigste verjaardag van Grunberg en Le Condottière, Georges Perec zijn jeugdroman.

zondag 8 juli 2012

Zondag, bloedeloze zondag

De zondag spoedt zich naar Spinnenman. In de Groene las ik over het eindtijddenken van Ahmadinejad en over de Amsterdamse binnenstad met zijn Starbucks en zijn Applestore. “Voordat ze opneemt verschijnt er een grote glimlach op haar gezicht. ‘Wat is het toch een mooi ding, die IPhone. Die wil je gewoon hebben.” Ze stapt op en verdwijnt de Utrechtsestraat in.” Boeiend. Ik heb de was opgehangen luisterend naar Blunderbuss. Vrijdag hoorde ik op de radio Freddy Mercury zingen: I’m falling in love. I’falling in love for the first time. This time I know it’s for real en ik dacht dakannie, het ene is met het andere in tegenspraak. Of David Bowie die in Space Oddity zingt: Tell my wife I love her very much, she knows. Waarom het haar zeggen als ze het toch al weet? En nu ik toch bezig ben: Carly Simon: You ‘re so vain, you probably think this song is abaud joe – tja, op z’n minst een beetje, niet? Op naar Spiderman 3D.

dinsdag 3 juli 2012

Psychologische prijsstelling


Op de plee las ik het Technologica-stukje van Marcel Möring, prima schijtlectuur en dat bedoel ik geenszins denigrerend. Nee, het heeft precies de juiste lengte voor het uitpersen van een dikke drol en een korte nazit (soms pruttel ik nog wat na). Afijn, ditmaal een geestig stukje over koffie en koffiezetapparaten, ik zal je er verder niet mee lastigvallen. Waar het om gaat is dit, aan het eind van het stukje besluit Möring om een Solis te kopen, “399 euro bij de Bijenkorf.” Mijn hersens (if any) schoten in de Elsschot-stand:
“399, dat is psychologische prijsstelling. Ons soort mensen is daar niet dol op.”
“Wat is het probleem?”
“Nou, gewoon, het gevoel dat je genaaid wordt waar je bij staat. Alsof ze bij de Bijenkorf denken dat ze mij voor de gek kunnen houden. Iemand met een beetje verstand doorziet dat toch meteen, je betaalt 400 euro minus een euro.”
“Dus jij hebt liever dat er 400 euro op het prijskaartje staat?”
“Dan voel ik me in elk geval meer serieus genomen. …En weet je, als ik de winkelier was zou ik er 410 euro van maken. Als iemand 400 wil betalen, dan maakt dat ene tientje meer hem ook niet meer uit…”

zaterdag 30 juni 2012

Mutsenproza

Het eerste wat ik dacht toen ik die foto van Rachel Cusk zag in de Groene Amsterdammer, was daar wil ik op. (Niet ontiegelijk graag maar best wel.) Het tweede wat ik dacht bij het zien van die foto, was op wie lijkt Rachel Cusk? (Antwoord: op Fay Lofsky.) Volgens Marja Pruis is Rachel Cusk een van de interessantste schrijvers van dit moment omdat ze genadeloos over man-vrouwverhoudingen schrijft. Echt zo’n mutsenthema, man-vrouwverhoudingen, geen wonder dat dat Marja Pruis zo boeien kan. (Geen kwaad woord over Marja Pruis, want misschien is het wel een heel lieve mevrouw, maar de stukken die ze in de Groene schrijft, en dan met name haar columns, die zijn me van een mutserigheid… Overigens zag ik Fay Lofsky in de zaal van Nighttown, ergens in de zomer van 1999, bij een optreden van Mercury Rev. Toen ik naar Nighttown kwam toegelopen, stonden Jonathan Donahue en Grashopper op de hoek van de Kruiskade heel cool een sigaret te roken. Chasing a bee stond die avond op de setlist.

zaterdag 23 juni 2012

Une voix humaine

De roman op zich bevalt me maar matig: toch te veel het beklag van een manneke dat met een zilveren lepel in de mond geboren is. Maar een hartstochtelijk lezer is hij wel, Frédéric Beigbeder, daar staat hij om bekend, en dat prijs ik in hem. Het levert in hoofdstuk 21 van Un roman français een interessante notie op die strookt met een opvatting die ik intussen ook al enige jaren koester, namelijk dat het lezen van een goed boek naar een stem luisteren is; dat, als het boek goed is, als je in de ban bent van het verhaal, het de stem is die je bezweert. Bij Beigbeder heet het: “…Denis avait raison : dans un roman, l’histoire est un prétexte, un canevas ; l’important c’est l’homme qu’on sent derrière, la personne qui nous parle. A ce jour je n’ai pas trouvé de meilleure définition de ce qu’apporte la littérature : entendre une voix humaine. » Denis is een jonggestorven oom van Beigbeder met goeie leestips voor zijn neefje : « Arrête de lire des traductions, lis un mec qui parle ta langue. L’histoire on s’en fout, c’est l’auteur qui compte. » Het is waar, vertalingen zijn per definitie water bij de wijn, bij een vertaling luister je naar twee stemmen in plaats van een: naar die van schrijver en die van de vertaler – en als je pech hebt in omgekeerde volgorde. Daarom lees ik Engelstalige en Franstalige literatuur tegenwoordig zoveel mogelijk in het origineel.

zondag 10 juni 2012

Quizvraag

Van wie is de vermaarde uitspraak "Een halfje wit graag. En doe maar twee tompoezen."? Van

A: Mirjam Slikkerveen
B: Drikus van Ballegoye
D: Bernard van de Wispelvere

(Antwoord C is juist.)

zaterdag 9 juni 2012

Moleskine entry, 5 juni 2012

Arras, Grand place,
Terras "Brussels"
10:53:12
petit café

Vanochtend een soort van blauwtje gelopen. Uit kamer 322 kwam een vrouw net nadat ik uit kamer 324 te voorschijn gekomen was. Een vrouw; en er kwam geen man achteraan. Ik zei aprèh voeh bij de lift, maar ze moest terug naar haar kamer ze was wat vergeten zo deelde ze mij mede met gebarentaal. Ff later zat ze aan het tafeltje naast het mijne in de ontbijtzaal; ze bladerde in de toeristische gids van Arras. Ergens achter in de dertig, niet bijzonder mooi, niet bijzonder lelijk, tribal tattoo rond de magere bovenarm. Fuckable zondermeer. Ik verzamelde al mijn moed en vroeg met redelijk vaste stem: “Where you from?” – want dat ze geen Française was had ik intussen al door. “From Austria.” Ze zei het best vriendelijk. Volgende vraag: “Are you alone here?” “No with my husband. He has a business meeting.” Dat was kut. “O.K. I’m sorry,” zei ik, en kon wel door de grond zakken, met een bek vol tanden bovendien.

zondag 3 juni 2012

2HB

Morgen ga ik naar Frankrijk, in mijn uppie, en net als altijd wanneer ik alleen op reis ga ben ik een tikkeltje nerveus van tevoren, dus wat doe je dan op een kille regenachtige dag als vandaag behalve een wasje draaien, de potten en flessen bij de glasbak brengen en biologische slagroom halen bij de AH voor bij de aardbeien die mijn moeder vandaag cadeau kreeg, dan ga je samen met je oude moedertje een ouwe zwartfilm zitten kijken ’s middags, zo’n echte ‘smiddagsfilm die door de BRT dik een maand geleden werd uitgezonden - op zondagmiddag - en die ik had opgenomen. Dat doe je dus op zo’n moment, wat rijmt op time well spent. Want wat een coole film en wat een coole gast was die Humphrey Bogart toch. Ik snapte dat vroeger nooit, dat van wat de vrouwtjes in hem zien, maar het moet die coolness zijn (al had ie het in het begin van de film bepaald warm). Ook cool, omdat ik dat niet wist (nou ja dat is niet de reden waarom het cool is, maar kom, om nu op iedere slak zou te gaan leggen…), William Faulkner die het screenplay schreef. (En Raymond Chandler die verward raakte in zijn eigen plot.) Tuurlijk ging er ook veel tijd zitten in het inpakken van de bagage, ofschoon ik niet veel mee neem, schoon ondergoed, twee broeken en twee blouses, een paar boeken en mijn oude laptop, maar I am a bad decision maker, daarom ben ik met niks doen altijd zoveel tijd kwijt. Sorry voor al dat Engels, zou beter mijn Frans oefenen. Ben alors, dat doe je dan en een stukje schrijven uit de losse pols, omdat schrijven zo’n aardige afleiding is.

woensdag 23 mei 2012

Op de balustrades

In de auto op weg naar het zwembad luisterde ik naar Radio4. Er was een gesprek over oude muziek gaande. De jonge violiste zei op een zeker moment “dat ze die pap al gegeten had en dat ze daarvoor niet op de balustrades hoefde”.

zondag 20 mei 2012

But can you fake it

Lees momenteel A l’abri de rien van Olivier Adam, dat ik een poos geleden cadeau heb gekregen. Een depressieve moeder ergens in Nord-Pas-de-Calais, die het allemaal niet meer zo ziet zitten (dat komt, toen ze nog jong en levenslustig was, kwam haar al even levenslustige en een jaar oudere rolmodel van een zuster bij een auto-ongeluk om het leven) en waarschijnlijk zal opbloeien als ze straks verderop in het boek zich het lot van de vluchtelingen die graag de oversteek naar Engeland maken aantrekt en zich met hen gaat verenigen, al moet ze daar man en kinderen voor in de steek laten. Adam gebruikt veel spreektaal, veel putain, truc & ce genre de truc om de authenticiteit van zijn verhaal te vergroten, zonder dat dat echt werkt, daarvoor is het toch te veel een maniertje, net als zijn neiging om bij opsommingen de interpunctie achterwege te laten: “…dans les gares, les blockhaus les halls d’immeuble les hangars, les entrepôts les chalets de plage.” Dat is sowieso mijn grootste bezwaar tegen dit boek: het is gemaniëreerd; de stijlmiddelen die worden ingezet, worden ingezet uit effectbejag. Als Houellebecq fictie schrijft, is het doorleefd, is niet alleen de vertelling maar ook de stijl doordrongen van des schrijvers levensgevoel, bij Adam is er sprake van een auteur die acteert. Nochtans leesbaar en ondanks voorspelbaar en afgezaagd met schwung in modern Frans geschreven. Nieuw hip woord geleerd ook: mirifique.

Perfectamente Borracho

Het was in de vroege zomer van 1990. Mijn moeder ging een week met een vriendin op vakantie naar Valkenburg en ik had het rijk alleen. Ik schreef aan een roman waarvan de hoofdpersoon een jongeman was die in meer dan een opzicht op mij leek, behalve dan dat ik met mijn moeder in een klein en hij álleen in een heel groot huis woonde. Verder droomde hij net als ik van een succesvol schrijverschap en las hij veel. Geïnspireerd door drinkende dichters als Charles Bukowski en Malcolm Lowry wilde hij de proef op de som nemen: hielp de alcohol de creativiteit op gang? Als proefpersoon voor mijn eigen romanpersonage reed ik naar het winkelcentrum en vroeg bij de slijter om een fles rode wijn. Wat voor wijn mag het zijn? vroeg de slijter en ik zei goeie wijn, geen koppijnwijn. Diezelfde avond nog nadat ik gegeten had en de vaat gedaan, ging ik aan de grote tafel zitten, achter de schrijfmachine waarin ik een schoon wit vel draaide. Naast de schrijfmachine stond de ontkurkte fles wijn en een portglaasje dat als wijnglas dienstdeed. Ik dronk en schreef en naarmate ik meer dronk schreef ik minder. In plaats van perfectamente borracho werd ik zo draaierig dat het me moeite kostte terug te lezen wat ik tijdens de eerste helft van de fles geschreven had. De letters dansten voor mijn ogen, ik werd misselijk, moest overgeven en ging naar bed. De volgende ochtend werd ik wakker met een knallende hoofdpijn.

zondag 29 april 2012

Bij de supermarkt 2

Wie tref ik diezelfde avond, in diezelfde supermarkt? Meneertje Z die Aardrijkskunde & Geschiedenis gaf en die mij op een middag zeer bestraffend toesprak omdat ik op mijn folioschrift een felrealistische voorstelling van een neukend paartje had gepentekend met daaronder de tekst Make love, not war. Ik dacht eerst dat ie me in de maling nam, ik kon tot dan toe best overweg met Z en ik was in de veronderstelling dat hij een modern en verlicht wezen was, maar men kan zich lelijk in een mens vergissen. “Stel ik krijg ’s avonds mensen over de vloer en die zien dan op tafel een stapel schriften liggen die ik mee naar huis genomen heb om de opdrachten te beoordelen en jouw schrift ligt bovenop, wat moeten die mensen dan wel niet denken?” “Ik weet niet..? Wat een vredelievende jongen en wat kan die goed tekenen..?” “Neen, wat een smeerlapperij, dat zullen ze denken! En ze zullen mij ervoor verantwoordelijk houden!” Ik voer nog aan dat er niets smerigs aan is, aan die tekening van mij, een afbeelding van vrolijke rechttoe-rechtaan-seks, maar het mag niet baten. Ik word de klas uitgestuurd, en moet me met schrift en al bij de onderdirecteur melden, een docent Engels die altijd zwarte kleren draagt en een lange zwarte baard heeft en erg donkere ogen, Satans plaatsvervanger op aarde zegmaar. En uitgerekend die dolle derwisj, die autoritaire dwingeland die godbetert een prent van The Rolling Stones’ Cocksucker blues in zijn klaslokaal had hangen, begon mij voor rotte vis uit te maken en voor pornograaf, wat ik eigenlijk best cool vond, al weet ik niet of midden jaren tachtig het woord cool al en vogue was, kan best zijn van wel, en hoe dan ook, ik was een early adopter. (Ik weet nog dat ik in die tijd een keer tegen M (m.) zei, wat een motherfucker is die en die, waarop M zei, haha, modderfokker, dassun goeie..!”

Bij de supermarkt 1

Zomaar een bezoekje aan de supermarkt op vrijdagavond. Een ex-vriendinnetje dat ik zo heel af en toe nog tegenkom. Zij was veertien, ik was zeventien. Ze zal nu veertig zijn, eenenveertig. Ze ziet er helemaal niet slecht uit! Als ze zou zeggen, zullen we een vluggertje tussen schoonmaakartikelen en de waspoeders, dan hapte ik toe, zoveel is zeker. Maar dat zegt ze niet, ze kijkt bozig instead. Vier keer ben ik met haar naar bed geweest, dat wil zeggen, drie keer naar bed en een keer hebben we het ’s nachts op het schoolplein gedaan, met de jas van B eronder (want B had indertijd dezelfde jas als M, we hadden dus de verkeerde jas meegenomen; B kwam ‘m ruilen ook nog, wat een toestand!). De laatste keer was het lekkerst, bij M zijn opa in de echtelijke slaapkamer want bij M zijn opa kon alles vooral wanneer M zijn opa met vakantie was. (Overigens hebben we het hier over twee verschillende M’s: de M (m.) met de gastvrije opa, een jeugdvriend, en de M (vr.) met wie ik nu oog in oog stond in de supermarkt.) Ik herinner me dat ik tijdens het zoenen proeven kon dat ze macaroni gegeten had; dat ze uitgleed over het losliggende kleedje op de gladde vloer; en dat ik mijn hoofd stootte tegen de zoldering toen ik me oprichtte om dieper tot haar in te kunnen gaan. Ook: dat ze een moment in paniek was omdat ze dacht dat het condoom was geklapt. Maar dat was haar eigen geile drats, ik was immers nog niet klaargekomen. Een paar weken en een paar verwikkelingen later zag ik haar met een ander zoenen, waarna ik nooit meer een woord tegen haar gezegd heb. Begon ze tegen me te praten, ik zweeg stil, zodat ze het snel afleerde tegen me te praten. Ook bijna dertig jaar na dato zegt ze niks, in plaats daarvan kijkt ze bozig.

zondag 15 april 2012

Op de automatische piloot

De recensies waren lovend en Tom Lanoye is een virtuoos woordkunstenaar: ik begon dus welgemutst te lezen in Heldere Hemel, vertrouwende op eindelijk weer eens een mooi boekenweekgeschenk. De novelle is zoals bekend een gefictionaliseerde weergave van een aan de werkelijkheid ontleende gebeurtenis. Een Russische straaljager vliegt onbemand ons luchtruim binnen en stort neer op een huis in West-Vlaanderen, waarbij een jongen omkomt. Tom Lanoye doet in het begin van het boekje bespiegelen en duiden: zo was het eind jaren tachtig, Sovjet-imperium dat op instorten staat, naderend einde van de koude oorlog, en daaraan voorafgaand nog een geschiedenislesje over eigengereide Fransen, draaikonterige Belgen. Dat vliegtuig dus in ons luchtruim en een situation room met een chief of staff dwarsgezeten door een soort van Kafkaiaans bedoelde medewerkers, een aan hem opgedrongen Democraat en Republikein die voor de comic relief moeten zorgen, bummer. Dan is er dat huis waar die straaljager op neerstorten gaat. Daarvoor heeft Lanoye ook dingen verzonnen. Het is een hacienda-achtig bouwwerk geworden, wanstaltig en zo, opgetrokken en bewoond door een stel dat al heel snel geen stel meer is want manlief is er met een jonge juffrouw vandoor, Carla, die het overigens ook gedaan met de zoon van de ontrouwe echtgenoot, dat vertelt Carla aan Vera de bedrogen echtgenote, als ze haar komt vertellen hoe erg ze het allemaal vindt, waarbij een ruzie uitbreekt etc. Er is ook nog een conflictsituatie bij een krant, heel erg exemplarisch voor het journalistieke en economische klimaat in de jaren tachtig of zo met botsing tussen een redacteur die de burgers informeren wil en een zakenmanachtige greedy hoofdredacteur voor wie alleen de verkoopcijfers tellen. Boeiend. Aan het eind van het boek komt slome hippiezoon Peter opgemonterd na een popfestival thuis bij moeders en dan moet Lanoye alle zeilen bijzetten om het noodlot te laten toeslaan. Zonder dat daar ook maar enige argumentatie voor te verzinnen is drukt moeder Vera die nodig naar de bank en de advocaat en weet ik wat moet zoonlief op het hart onder geen beding het huis te verlaten, want… omdat… nou ja omdat anders we geen dode te betreuren hebben aan het eind van het boek. (Het excuus is dat er niemand mag binnendringen in het huis, maar what the fuck, alle sloten zijn al vervangen en de enige met sleutels is die Vera, waarom moet dat jong dan thuisblijven? Lanoye snapt dat zelf ook want doet op de volgende pagina meteen aan cognitieve dissonantiereductie: “Nog steeds gekoesterd door de zon, nog steeds leunend tegen haar Golf, opent Vera haar ogen en kijkt naar de fermette, een paar honderd meter terug. Peter heeft gelijk. Eigenlijk maakt het geen donder uit of hij er is of niet. Maar het stelt Vera vreemd gerust te weten dat haar huis niet verlaten is op dit moment. En dat het juist Peter is. P de een of andere manier klopt dat. Haar huis en haar zoon.” Waarmee in een moeite door aangetoond is dat de gebruikte taal even vlak en vervelend is als de novelle zelf. (Ik geloof dat ik wel tien zinnen geteld heb die met “Niet dat…” beginnen, lekker geïnspireerd.) Ik snap dan ook niks van al die welwillende recensies (zie hier, hier en hier) want het boekje hangt van verzinsels en clichés aan elkaar en heeft weinig tot niets met literatuur te maken. Gewoon het zoveelste prutwerkje in een lange reeks van boekenweekgeschenkprutwerkjes.

zondag 8 april 2012

Moleskine entry, 8-4-2012

Zondag 8 april 2012, 1e Paashaas,
Trein naar Utrecht, 11:42:25

Zit in trein naar Utrecht om straks in het Louis Hartloopercomplex Hemel te gaan zien. Gisteravond laat heb ik nadat ik Un cirque passé uitgelezen had met een biertje en een sigaretje naar Kunststof TV gekeken, de uitzending van afgelopen zondag, en wat een leuke uitzending was dat! Vier vrouwen aan tafel met wie ik stuk voor stuk de lakens zou willen delen, wetende dat na de daad er een goed gesprek zou volgen, want ze hadden alle vier iets boeiends te vertellen. Ben zelfs een beetje nieuwsgierig geworden naar dat toneelstuk – die monoloog – van Laura van Dolron: Alleen voor jullie. Al werd er een fragment getoond waarin de dichotomie tussen mens en dier weer benadrukt wordt, en dat vind ik niet zo filosofisch, maar meer joods, christelijk, islamitisch. De mens is ook een dier, hoe vaak moet ik dat nog zeggen?

Pulkas

Je zou denken dat van elke rockband die maar een beetje succes gekend heeft alles op het internet te vinden zou zijn. Maar dat is niet zo. Neem Pulkas, een band uit de alternatieve metalhoek, die eind jaren negentig kort furore maakte. Ik kwam toen ik een stapel oude ceedees bekeek Greed tegen, hun naar nu blijkt enige album. Het eerste nummer, Loaded, is echt een kraker; een beetje Toolish maar authentiek. Maar mooi dat je nergens op het hele wereldwijde web de tekst van Loaded opsnorren kunt. Er is zelfs geen wikipediapagina voor Pulkas...!

maandag 2 april 2012

Quelque chose de vraisemblable

Wat kun je na een teleurstellende leeservaring beter doen dan grijpen naar een roman van Patrick Modiano? Twee, drie bladzijden lezen en je wordt zijn schimmige Parijs ingezogen, geen houden aan. Hoe doet ie dat toch? Op pagina 64 van Un cirque passe wordt een tipje van de sluier opgelicht met een grandioze paradox: "Aujourd'hui, je revois cette scène de loin. Derrière la vitre d'une fenêtre, dans une lumière étouffée, je distingue un blond d'une cinquantaine d'années en robe de chambre écossaise, une jeune fille en manteau de fourrure et un jeune homme... L'ampoule, sur le pied de lampe, est trop petite et trop faible. Si je remontais le cours du temps et revenais dans cette même pièce, je pourrais changer l'ampoule. Mais sous une lumière franche, tout cela risquerait de se dissiper."

maandag 26 maart 2012

Paul Auster

Toen ik jong was, liep ik weg met Paul Auster. En nu, op het midden van mijn levenspad gekomen, vraag ik mij af: waarom? Of Paul Auster was ten tijde van The New York trilogy inderdaad een puike schrijver en is hij na het behalen van een bepaalde leeftijd als schrijver ineengestort, of ik had toen ik jong was en The New York trilogy las te weinig kritisch vermogen. Feit is dat ik Invisible nu bijna uit heb en het een nogal teleurstellende leeservaring was. “The finest novel Auster ever written” staat er op de cover, quote van The New York Times. In een woord unbelievable. Want ofschoon de roman net als zoveel romans de illusie bij de lezer wil wekken dat het om een waar gebeurd verhaal gaat met personages van vlees en bloed, blijft het feit dat de roman een verzinsel is zich voortdurend aan je opdringen en daarbij komt dat het boek, vooral de dialogen, bol staat van gemeenplaatsen en platitudes, als dat niet dubbelop is tenminste, enfin etc. Als ik de tijd aan mezelf had en niet 1000 dingen (duizend vanwege de alliteratie) aan mijn hoofd, zou ik Auster in mijn beste Engels een brief schrijven en hem op mijn zeer legitieme en tamelijk onweerlegbare bezwaren tegen zijn roman wijzen en genoegdoening van hem eisen, als je niks beters dan dit te bieden hebt (of als Brooklyn dwaasheid dat ik ook al zo’n abominabel boek vond, maar daarvan kon ik de schuld nog gedeeltelijk in de schoenen van de vertaler schuiven) neem dan een voorbeeld aan het hoofdpersonage in je roman en hang net als hij de lier in de wilgen, ga rechten studeren en word een jurist die zich inzet voor de minderbedeelden in de samenleving (of zo).

donderdag 22 maart 2012

Het moet eruit...

Misschien kwam het doordat ik eergisteren ondanks manhaftig persen niet meer dan een keuteltje gescheten had, misschien moet de oorzaak gezocht worden in mijn vezelrijk dieet, hoe het ook zij, toen ik gisteravond eindelijk, na dik twintig minuten, uitgescheten was, lag er een hoop op de bodem van mijn vlakspoeltoilet, die pas na vijf keer doortrekken in het riool verdween. Waarbij ik de hoop stront tussen de vierde en vijfde keer doortrekken ook nog een duwtje heb gegeven, met tussen de hoop en mijn vingers een paar blaadjes wc-papier, dat dan weer wel. Dik twintig minuten zitten schijten dus, en niet alleen dikke stront, nee, stront van verschillende consistenties. Gelukkig geen knoestige constipatieknollen en ook geen diarree, maar niettemin stront van een zekere variëteit. Het begon met een tamelijk lange drol die makkelijk uit mijn poepertje gleed en die om voor een “gezonde drol” door te gaan misschien net iets te zacht gebakken was. Daarna kwam de dunnere ontlasting, de kledderkak. Geen diarree, zo erg niet, maar te slap om er ballen van te draaien, bij wijze van spreken dan hè, dat spreekt. Al pruttelend en sputterend las ik een stuk over dubbeltalenten van Joost Zwagerman, waarin hij Proust aanhaalde en Bergotte verhaspelde tot Bergosse. Ook las ik nog een column over economie van Paul Tang in de Groene, boeiend. Tot slot nog een tip: leg voor je schijten gaat altijd wat wc-papier op de bodem (ook als je schijt op een diepspoeltoilet, breng een laagje wc-papier aan, zodat het water niet tegen je billen plonst), daarmee voorkom je remsporen in de pot. Zelfs na vijf keer doortrekken…

zondag 4 maart 2012

Heel Kort Verhaal

Zesentwintig was ik toen ik voor het eerst alleen met vakantie ging. Ik wist niets beters te verzinnen dan af te reizen naar Valkenburg, het toeristische afvalputje in Zuid Limburg waar ik als kind aan de hand van mijn ouders zo fijn de grotten had bezocht. Ik verbleef er een dag of drie. Ik legde met niemand contact en verveelde me stierlijk. Op de avond voor mijn vertrek ging ik voor het slapen een blokje om. Ik keek naar de ramen van de huizen en zag in een verlichte huiskamer een jonge vrouw in lingerie alleen op een bankstel zitten en stond heel even stil om bedremmeld naar binnen te kijken en liep daarna snel en beschroomd weer door. Toen ik nadat ik vier keer rechtsaf geslagen was weer op hetzelfde punt was aanbeland, bleken de gordijnen dichtgetrokken. Teleurgesteld liep ik terug naar mijn hotel.

zaterdag 25 februari 2012

Komaf

Vanochtend toen ik nadat ik bij de bakker was geweest nog een ommetje maakte over de Waaldijk en ik een man tegenkwam die ik als vanzelf groette, dacht ik aan die tijd dat ik dat niet deed, mensen als vanzelf groeten, begin twintig was ik toen en ik groette mensen bewust niet, als om ze te tarten; en daarna moest ik denken aan P. – zo gaat dat, het brein associeert er vrolijk op los en je hebt niets te doen dan te volgen - P, met wie ik op de middelbare school gezeten had en met wie ik later toen ik ergens achter in de twintig was weer een soort van vriendschap had gesloten omdat hij, zo bleek bij de hernieuwde kennismaking, een ontwikkeling had doorgemaakt die op de mijne leek, of althans enigszins, en die toen interesses en ambities had die overeenkwamen met de mijne –P. wilde bijvoorbeeld schrijver worden en dat had ik ook een poos lang gewild en P. wilde zich voor literatuur interesseren en ik interesseerde me voor literatuur – en we waren allebei in een dorp opgegroeid en we keken allebei op onze afkomst neer, vandaar dat ik P. een keer meetroonde naar de bibliotheek in T. om hem het gedicht Komaf van Gerrit Achterberg te laten lezen. Ik hoopte –en verwachtte- dat hij zich net als ik in de strekking van het gedicht zou herkennen, maar hij begreep er tot mijn verbazing geen snars van en gaf de bundel met een vragende blik aan mij terug. Ik wist dat zijn liefde voor de literatuur meer pose was dan echte liefde, maar ik verbaasde mij zeer over zijn onbegrip. Als hij nu zijn schouders had opgehaald over een gedicht van Lucebert of Kouwenaar, soit, voor dergelijk onbegrip zou ik begrip hebben getoond, maar wat was er nu moeilijk of duister aan Komaf van Gerrit Achterberg, een gedicht dat precies zegt wat het zegt? Maar P. had ofschoon koketterend met melancholie en weltschmerz een vrolijke studententijd gehad in een stad waar hij omringd was door vrienden en meisjes en had nooit alleen en eenkennig –hermetisch- door de straten gelopen of gefietst, en ik wel: misschien was dat het.

Komaf – Gerrit Achterberg

Vertoeven in de familie voor een keer
We zitten om de tafel bij elkaar
Hetzelfde woordgebruik en handgebaar
Komen nog altijd op hetzelfde neer

Ik mag wel oppassen of ik ben alweer
Geworteld en voortdurend in gevaar
Dupe te worden van de evenaar
Die alles afweegt op een vast weleer

Ik wil niet meer. Het is te veel verzuurd.
De wereld schoof zich tussen toen en nu
Zo luchtig mogelijk ga ik vertrekken

Om niet voortijdig argwaan te wekken
Zeg ik in ’t dode idioom aju
En fiets hermetisch door de strenge buurt.

vrijdag 24 februari 2012

Shame 2

In de Groene Amsterdammer een “beschouwend stuk” over Shame van de hand van Jan Willem Otten. Het is niet zo goed als het terloopse stuk dat ik hier heb neergekledderd, maar het zoomt in op de verbeelding van La Petite Mort in de film en dat is al heel wat (al is het niet te missen). In de woorden van Otten: “Klaarkomen is door Bataille “de kleine dood” genoemd, en als dat zo is, dan kun je Brandon vergelijken met iemand die onophoudelijk de dood zoekt. Dat is wat we tijdens zijn laatste copulatie in het Thaise bordeel zien: therminale agonie, sterflust. Hier is McQueen genadeloos expliciet, en dit is de enige keer dat Brandons ontroostbare blik ons aankijkt, alsof er bij de toeschouwer erbarmen zou kunnen worden gevonden.” Erbarmen – Otten is katholiek. Maar hoe weet hij eigenlijk dat het in bedoelde scène een Thais bordeel betreft?

zondag 19 februari 2012

C'est le ton qui fait la musique

In de Groene Amsterdammer van afgelopen week een lang stuk van Marcel Möring over J.D. Salinger. Ik heb indertijd De Vanger in het Graan gelezen en die Negen Verhalen, maar ik ben geen dweper. Daar bel ik niet voor. Waar het me om gaat is het onderscheid dat Möring maakt tussen schrijvers die uitgaan van het verhaal en zij die beginnen vanuit de taal. De laatsten, zo vul ik aan, zijn de lyrici, zij die stem geven aan de aandoeningen van het gemoed. Uiteindelijk is schrijven taal, stem. Compositie en verhaalstructuur zijn uitermate belangrijk, maar belangrijkst van alle is de stem (-die geschoold en getraind de stijl wordt). Lees Sylvie van Gérard de Nerval in het Frans en je hoort zijn stem. Zijn stem (zijn stijl) is zo meeslepend dat je je niet eens bewust wordt van de complexiteit en de perfectie van de compositie van de novelle: het is een volstrekt natuurlijk en organisch geheel dat geen staketsel behoeft. Möring haalt Philip Roth aan wiens alter ego Zuckerman op bezoek gaat bij de door hem zeer bewonderde E.L. Lonoff. Lonoff geeft Zuckerman een prachtig compliment: “Look, I told Hope this morning: Zuckerman has the most compelling voice I’ve encountered in years, certainly for somebody starting out.” Nog steeds, als ik tijdens lange wandelingen dagdroom over literair succes, en alle argumenten die tegen de vatbaarheid van die dagdroom pleiten de kop op steken – en dat zijn er nogal wat, neem alleen al deze zin, waarvan ik maar niet kan vaststellen of het een anakoloet is of niet: ik mis daarvoor het kritisch vermogen - , dan houd ik toch altijd een beetje hoop: mijn stem, mijn toon, mijn hartslag – en daar de bezwerende kracht van. (Tegelijkertijd het doorleefde besef van tekort aan talent en intellectueel vermogen; die dagdromen zijn er uitsluitend om het leven draaglijker te maken.)

Klinkerwissel

In het Frans heb je bij sommige sterke werkwoorden een zogenaamde klinkerwissel. Bijvoorbeeld bij het Franse woord voor sterven: mourir:

je meurs
tu meurs
il, elle meurt
nous mourons
vous mourez
ils, elles meurent

In het Betuws heb je iets soortgelijks. Neem de Betuwse verbastering van praten: proaten.

ik prut
jij prut
hij, zij prut
wij proaten
jullie proaten
zij proaten

Verschil tussen het Frans en het Betuws is wel de 3e persoon meervoud, die in het Frans de 1e, 2e en 3e persoon enkelvoud volgt en in het Betuws de 1e en 2e persoon meervoud.

maandag 13 februari 2012

Shame

Er kleeft iets schetsmatigs aan Shame. Seksverslaafde hoofdpersoon Brandon heeft moeite met duurzame liefdesrelaties, dat blijkt vanaf het begin, maar het moet toch ff nadrukkelijk geïllustreerd. Of ie van suiker houdt, vraagt het kekke zwarte collega’tje bij de koffieautomaat. Ik denk meteen, dat wordt een vluggertje op de wc, ff vanachter langs met uitzicht op de anus, niks hoor, mis gegokt. Wat volgt is een korte romance zonder neukieneuk op de first date (dinerscène effectief opgeleukt met verdomd komische sukkelaar van een ober) en een tweede date in a room with a view waar Brandons seksuele onvermogen zijn onvermogen tot diepgaand (no pun intended) contact met de ander onderstreept. It would be easy with a whore, song Layne Staley zaliger nagedachtenis twintig jaar geleden al en zo is het want met een lekkere blonde prostituée lukt het hem in diezelfde kamer wel. Eigenlijk doet Brandon het alleen met prostituées in de film, op die blonde juffrouw in pak na, die hij ergens tegen een muurtje een vlugge beurt geeft (FUCK staat er op dat muurtje, jawel) en op de homo na die hem pijpt in de dark room. Hoogtepunt qua seks met hoeren was het triootje met Aziatische dame en het verrukkelijke blondje (blondine nummer 3 in de film), wat deden die ook lekker zoenen met elkaar en ongegeneerd genieten van elkaar en Brandon maar mee genieten, lekker gulzig met zijn tong in de onderste damesvallei, en met zijn pielenmuis in de donkere grotjes. De close up van zijn gezicht tijdens zijn orgasme is sterk omdat je het doodshoofd ziet schemeren dwars door de strakgespannen huid heen: jouir, c’est mourir un peu.

En dan hebben we het nog niet over zijn zus gehad! (Blondine nummero 4.) Die heeft verlatingsangst. (Broer heeft bindingsangst, zus verlatingsangst, zo is het allemaal wat.) Er kan geen vogeltje van het dak vallen of het moet gevolgen hebben verderop in het verhaal, wordt wel beweerd in de romankunst. Welnu in de film geldt dat des te meer. Een quasi betekenisloos voorval in een film is zelden een betekenisloos voorval; en je ziet ze van mijlenver aankomen. Zuslief die wachtend op de trein in het metrostation iets te dicht bij de rand van het perron gaat staan. Uurtje later in de film, Brandon heeft net de nacht van zijn leven gehad, moet iedereen de metro verlaten in verband met politieonderzoek. Voorafgaande aan Brandons Nacht (die trouwens parallellen vertoont met de nacht van Bill Harford in Eyes Wide Shut) heeft Brandon parasiterend zus eens goed de waarheid gezegd door haar een parasiterende zus te noemen en nu vreest hij wat de oplettende kijker ook vreest, zusje is voor de trein gesprongen. En verdomd, hij krijgt ‘r niet te pakken aan de telefoon. Hij doet snel naar huis hollen. Coole wending, zusjelief is niet voor de trein gesprongen maar heeft haar aderen opengesneden. Was ook al vooraangekondigd toen ze zich na interessante interpretatie van New York, New York liet inpalmen door baas van Brandon, maar ik stond toch maar mooi ff op het verkeerde been. Dat had Brandon haar ook nog flink ingepeperd voordat hij een nachtje uit seksen ging, dat ze zich had laten pakken door zijn baas die nota bene getrouwd was; had ze zijn ring niet gezien? De film is sowieso wat aan de moralistische kant, met Brandon die op zeker moment “schoon schip maakt” en zijn fijne pornoverzameling aan de straat zet, laptop incluis, terwijl rukken toch goed is tegen prostaatklachten. Afijn, zuslief overleeft het, Brandon verbeeldt het hoogtepunt van zijn existentiële crisis door in de stromende regen ter aarde zijgen, en dan zijn we weer terug bij af: Brandon in de metro op weg naar zijn werk. Wie ziet hij zitten, de kastanjebruine schoonheid met wie hij flirtte in het begin van de film. Toen liep hij haar achterna en raakte hij haar kwijt in de menigte. Nu krijgt hij een tweede kans, zoals zij terugkijkt naar hem, geheel en al kutje nat, wat dat betreft zit ie gebeiteld! …Maar wat ziet hij daar aan haar ringvinger? Is dat een trouwring? Ja, dat is een trouwring. Kortommo, Brandon heeft een morele overweging te maken. Doet ie het of doet het niet? Dat is vertelt de film niet meer want de film is afgelopen. Een open einde dat stof tot nadenken geeft, van dattum.

Nou doe ik wel heel cynisch allemaal maar ik vond het, al was het maar voor het prima acteerwerk en de prachtige fotografie, een geweldige film. Heerlijke zondagmiddag gehad.

zondag 29 januari 2012

Blijf dan thuis...

Voor het eerst van mijn leven lees ik een boek van Maarten ’t Hart. Misschien dat ik in de eindejaarlijstjes van deze of gene Dienstreizen van een thuisblijver tegenkwam of dat ik iemand op teevee dit boek als zeer geestig heb horen aanprijzen, afijn, dat plus het feit dat ik altijd al vond dat ik toch tenminste een maal een boek van Maarten ’t Hart gelezen moest hebben om de schrijver in de gelegenheid te stellen het vooroordeel dat ik jegens hem koester, namelijk dat hij oerhollands en oersaai is, te ontkrachten. Helaas, helaas, ik ben net over de helft van Dienstreizen en mijn vooroordeel is niet ontkracht maar bevestigd. Het Nederlands van ’t Hart is onberispelijk maar nooit verrassend of sprankelend. Soms probeert hij zijn stijl wat te kruiden met een tussenzin met als gevolg dat zo’n zin iets geconstrueerds en bedachts krijgt. Maarten houdt van scherts en mikt bijna voortdurend op de lach; lollig is de grondtoon van zijn proza. Er valt best iets te gniffelen af en toe, bij vlagen zijn zijn verhalen grappig, maar echt geestig is ’t Hart zelden. Omdat Dienstreizen van een thuisblijver wel (een soort van) onderhoudend is en de woorden allemaal netjes in het gelid staan, is het geen straf om het te lezen. Een beetje tijdsverspilling is het vrees ik wel.

zondag 22 januari 2012

Alle duiven op de Dam...

De ene herinnering roept de andere op… Op diezelfde dag dat ik met W. en W. en J. de boekhandel Scheltema aan het Koningsplein in Amsterdam bezocht, sterker, vlak aan het bezoek voorgaand, op nog geen vijftig meer van de ingang van de boekwinkel, waren wij getuige van het volgende tafereel. Een ietwat beduusde en verlegen straatmuzikant zat op een sorry-dat-ik-besta-manier heel zachtjes en discreet op een fluit te spelen en het potje aan zijn voeten bleef akelig leeg. Twee montere Amsterdammers van een jaar of twintig kwamen ons tegemoet gelopen en hielden de pas in bij de straatmuzikant. Ze hadden een gettoblaster bij zich; die plaatsen ze naast de muzikant op de grond en zeiden tegen hem, kijk, zo doe je dat… Uit de gettoblaster klonk “Alle duifjes op de Dam, shalalali, shalalala” en de twee jonge gasten, die integenstelling tot de straatmuzikant geen enkele gene en geen enkele remming kenden, zetten midden op de stoep een dansje in waarbij ze hun riem losgespten en hun broek - onderbroek incluis – op de enkels lieten zakken. Ofschoon verre van een ongeremd persoon te zijn, voelde ik sterk de aanvechting om op mijn beurt eveneens spontaan mijn broek te laten zaken en mee te dansen – maar daarvoor was ik toch niet ongeremd en spontaan genoeg.

Koffiecorner

“Tachtig procent van de Nederlanders is absoluut schorem, ploertig tuig. (Zoals u weet, of anders nog zult ondervinden.) ” schrijft Christiaan Weijts in zijn column in de Groene, en ik snap wel, iets lekker dik aanzetten, ff flink apodictisch zijn en de lezer tegen je in het harnas jagen, ’t is lekker, maar een onsje minder mag ook wel. Ik bedoel, neem mijn collega’s van kantoor, ’t is waar, ze interesseren zich geen ene zier voor kunst en cultuur en ze hebben zelfs nog geen begin van smaak, en, vooruit, ze hebben allemaal hun onhebbelijkheden, maar tegelijkertijd zijn ze hun medemens welgezind, of toch in beginsel, en vergrijpen ze zich niet aan andermans have en goed: geen schorem, geen ploerten kortom. Maar ik gun Christiaan Weijts zijn misantropie; toen ik twintig was dacht ik ook zo. Bovendien, ik houd van zijn column. Die column van Marja Pruis laat mij koud, sloom mutsenproza, maar naar die van Christiaan Weijts kijk ik uit. (Al moet ie niet van die lamme zinnen schrijven als: “De overige twintig procent zijn truttenvriendinnetjes die boven hun avocadobagels over hun schoenen en vriendjes komen kleppen boven een “latte”.) De tweewekelijkse column van Weijts verraadt een ietwat snobistische maar zeer oprechte liefde voor de literatuur. Hij leest Modiano in het Frans en bewondert de bescheiden grootmeester, en dan kun je bij mij al nauwelijks meer stuk. Houellebecq, zelfde verhaal. (Andersom werkt het ook: met mensen die verklaren een hekel aan het werk van Houellebecq te hebben ben ik ten enenmale incompatibel.) De column van afgelopen donderdag, de column met die absurde overdrijving en die slordige zin, gaat over de teloorgang van de boekwinkel, meer specifiek van de koffiecorner in de boekwinkel. Ik herinner me de opkomst ervan, ergens halverwege de jaren negentig, toen het ons economisch nog voor de wind ging. Rond die tijd, het kan ook een paar jaar later geweest zijn, was ik met vrienden in Amsterdam en bezocht ik met hen de boekhandel Scheltema, toen nog geen deeluitmakend van de Selexyz-keten, omdat daar een interview zou plaatsvinden met deze of gene. Bijster interessant vond ik dat interview niet en ik piepte er tussenuit, kocht een paar boeken waaronder een verstripte Baudelaire en ging die rustig aan de grote leestafel in de koffiecorner zitten doorbladeren. Het was een heerlijke plek om te zitten, ze hadden verdomd goede worteltjestaart en je mocht er gerust een sigaretje roken. Ik zat er zo fijn dat ik de tijd vergat en José me moest komen halen toen het interview afgelopen was en we weer verder moesten, ergens naartoe of zo. Een paar jaar later kwam ik er weer, maar toen was het cafégedeelte uitbesteed aan een cateraar, misschien wel de Bagels and Beans waarin Christiaan Weijts het ook over heeft, en dat kwam aan de sfeer –en aan de kwaliteit van de geboden spijzen – niet ten goede, zoals ook de winkel er zelf niet sfeervoller op geworden was toen er Selexyz op de voorpui was verschenen. Erg zonde en jammer allemaal…

Gedighsel zonder titel

Op het midden van
zijn levenspad
gekomen
constateerde hij nuchter:
“Zo, de helft zit erop.
Veel soeps was het niet
tot op heden
en veel beter zal het
niet worden;
sterker nog
and more likely
mij wacht verval,
ziekte en rampspoed.
Maar: geen getob.
En: moedig voorwaarts.
Misschien valt er nog wat te neuken
zo links of rechts.”

woensdag 18 januari 2012

Avondwandeling

Wat een mooie avond was het om een wandeling te maken langs het stille centrum van de stad. Koud, maar vrijwel windstil; met de kraag omhoog en de muts over mijn oren was het heel behaaglijk. Ik was bewust vroeger van huis gegaan zodat ik nog minstens een half uur had voordat ik op de afgesproken plaats moest zijn. De auto tegenover het filmhuis geparkeerd en de Lawickse Allee ingestoken, de weg die dwars door Wageningen voert. Rechts van de Allee de binnenstad, aan de linkerzijde prachtige herenhuizen in sprookjesachtige chaletstijl. Door het raam van een verlichte zolderkamer zie ik een man viool studeren. Ik steek de Stadsbrink over en volg een stuk van de Ritzema Bosweg en krijg daarbij de indruk dat ik de hele stad al bijna doorkruist heb. Ik sla rechtsaf de Eekmolenweg in en volg die totdat ik uit kom op de Otto van Gelreweg. Alles is zo stil en kalm, alsof de stad een filmdecor is en de acteurs vrijaf hebben, zelfs op de Stadsbrink was er nauwelijks beroering. Als ik via de Generaal Foulkesweg de Wilhelminastraat insla, is het zo mogelijk nog stiller. De Wilhelminastraat met zijn statige villa’s is een straat die flauw hellend afloopt, met onderaan een bocht die op de Veerweg uitkomt. Eenmaal op de Grebbedijk doet de kou zich iets nadrukkelijker voelen en ik duik dieper weg in mijn kraag. Ik kijk uit over de uiterwaarden van de Binnenrijn en schrik op uit mijn gedachten wanneer een rochelende jogger mij inhaalt. Hij groet; ik groet terug. Even later groet ik een ouder echtpaar dat arm in arm uit de duisternis opdoemt; het echtpaar groet vriendelijk terug. Als ik ter hoogte ben van de stadskern en rechts van me Bowlespark zie liggen en even verderop de kerkttoren midden op de Markt, stel ik me voor, zomaar for no reason, dat dit de laatste keer is dat ik een blik op het centrum van Wageningen werp en dat stemt me melancholiek. Ik daal de Dijkstraat af en loop via de Niemeijerstraat naar het café op de Markt waar A en E al op me zitten te wachten. We drinken koffie en thee en later op de avond zien we de nieuwe film van Bruno Dumont: Hors Satan.

zaterdag 7 januari 2012

Dat is andere koffie dan thee

Het deed me denken aan dat voorval met die paarden in De Kruising van Cormac McCarthy. Twee jonge cowboys vertrekken nadrukkelijk op de rug van één paard, een pagina of twee verderop stoppen ze en kluisteren twee paarden: een staaltje van onvervalste (en onbedoelde en door schrijver, uitgever, redactieapparaat en vertaler onopgemerkt gebleven) paardenparthogenese. Wát deed me daar aan denken? Welnu de thee van Madeleine op pagina 328 van Huwelijk/The Marriage Plot, die amper een pagina later op wonderbaarlijke wijze in koffie is veranderd. We gaan citeren: “Terwijl de muffin geroosterd werd, schonk ze een kop thee in en ging aan de keukentafel zitten.” Dan, als de muffin uit de broodrooster is gesprongen: “Ze stond op en liep met haar koffie en haar muffin het zonnige terras op.” De cursiveringen komen op mijn konto. Wat niet wegneemt dat Jeffrey Eugenides’ roman een heerlijk boek is over intelligente verwende jonge Amerikanen met verwende- jonge-Amerikanen-problemen. Waarmee ik het meest boeiende personage Leonard tekortdoe, of ie nu wel of niet gebaseerd is op David Foster Wallace.