zondag 30 juni 2013

Po? hé.. zie!

Deze muziek is gewijd aan God de Olifant.

Leg een bierfilter op je glas, zo komen er geen mieren in je limonade,
mijn kind.

Wat heb je mooie benen/ had ik maar jouw genen.

Dan wel:

Beter in vogel in de lucht dan tien in je kut.

zaterdag 29 juni 2013

Alternatieve spelling

-Een halfje bruin graag. En een zak krentenbollen.
-Anders nog? vroeg het winkelmeisje.
-Nee, zei ik. Zo heb pik kut.

dinsdag 25 juni 2013

Somehow there must be more

Interference Patterns was een magistrale kick off. Van Der Graaf Generator anno nu: zelfde intensiteit, zelfde verwondering van mens versus schepping, maar dan in 4 minuten samengebald. Childhood is een hoogtepunt zondermeer in het oeuvre van de band, jammer dat een lastpost in het publiek –dat voor het merendeel bestond uit grijze witte mannen, al dan niet met buikje– Hammill uit zijn concentratie bracht. Flight, Plague: heerlijke mastodonten van songs. En vooral Plague is subliem, al miste ik toch de saxofoon/misthoorn van Jackson in dit vuurtorenlied. Gog was een heerlijke satanische toegift met een retenstrak drummende Evans en met Hammill in de rol van de gevallen engel die komt vertellen dat het werk er al op zit. Nog altijd coole shit.

zondag 23 juni 2013

Lekkere dikke kont

Toen ik gister aan het eind van de middag in Wageningen nog voor een paar boodschapjes naar de AH liep, zag ik een jonge vrouw met een heerlijke dikke kont. Brede heupen, stevige billen, met recht wat je noemt een achterstel. Ook zij was de AH binnengegaan en terwijl ik een pak roerbakgroenten in mijn mandje deed, loerde ik of ik haar niet zag. En jawel, daar liep ze; en ik werd zo in beslag genomen door die magnifieke kont dat ik niet kan vertellen of ze een mandje had of met een boodschappenkaartje reed. Toegegeven, ze was te dik, veel te zwaar was ze; maar haar volume was stevig ingekapseld in haar vel en ze had een fris gezicht zonder onderkinnen. Bij de kassa zag ik haar weer, ze stond in een andere rij. Ze was eerder klaar dan ik, maar ging nog naar de kopieermachine, me dunkt voor een kopietje, dus ik had nadat ik had afgerekend nog tijd om haar aan te schieten. Maar wat te zeggen? “Heb je al een partner en zo niet, mag ik dan een keer op je billen kletsen en je nemen achterlangs? …ik zal een condoom omdoen. Maar gewoon voor het genoegen op zich hè, dat je je niks in je hoofd haalt. Woon je hier soms in de buurt?”

zaterdag 22 juni 2013

Bij vlagen schrijf ik best aardig

Via de Rue des Jacobins loop ik naar de Rue de la République. Als ik bij het toegangshek van het Musée de Picardie ben aangekomen, zie ik dat arbeiders bezig zijn met het graven van een diepe sleuf over de gehele breedte van de ingang. Een man met een wit boord staat erbij te kijken terwijl hij een sigaret rookt; ik vermoed iemand van het museum. Ik kan hem vragen of het museum gesloten is in de hoop en het vertrouwen daarop een negatief antwoord te krijgen, want zo’n twintig meter achter de poort zie ik de museumdeuren wagenwijd open staan. Maar de man staat op zeker vijf meter afstand van mij en de arbeiders zijn met een drilboor in de weer, zodat ik, als ik me goed verstaanbaar wil maken, zal moeten schreeuwen. Ik doe weifelend een paar stappen naar achteren om zo schijnbaar achteloos mijn gedachten op een rijtje te zetten en een besluit te nemen - wat te doen: aanspreken of niet aanspreken. Maar ik kom niet tot een besluit en ben bang dat ik ofschoon ik wat achteraf ben gaan staan in het oog loop als een potentiële museumbezoeker die de nodige stappen niet durft te zetten en ik besluit daarom tot een compromis: ik loop een blokje om, zo zie ik nog wat van de omgeving en heb ik ruimschoots de tijd om een adequate beslissing te nemen, geholpen nog door de wetenschap dat denken, zelfs indien het knopen doorhakken van muizenisformaat betreft, makkelijker gaat when walking, want legs are the wheels of thought. Rue Puvis de Chavannes, Rue Lavalard, Rue des Cordeliers en opnieuw Rue de la République. Nu zie ik bij een van de arbeiders een clochard staan, een grote vent met veel hoofdhaar en een dito uitbundige baard, druk en expressief. Tien meter voor me loopt een hippe moslima die van de clochard een roze pluchebeest te koop aangeboden krijgt; zij wimpelt hem af met een lach en loopt snel aan hem voorbij. Ik heb tien meter afstand gehouden en maak een omtrekkende beweging door de straat over te steken. Vanaf het trottoir aan de overkant neem ik de situatie nogmaals in ogenschouw. Een brede poort waaronder een gapende gleuf met arbeiders die er aan het werk zijn. Een clochard die met een andere arbeider grappen staat te maken. Een normaal mens zegt pardonnez-moi en stapt over de gleuf heen om naar het museum te gaan: de deuren, zo constateer ik andermaal, staan immers wijd open. Maar ik beschouw het museum als een onneembare veste en druip af.

zondag 16 juni 2013

Mijn Dochters en Ik

Ik ben een man van gewoontes. Zo lees ik als ik zaterdagsavonds thuis ben altijd de restaurantrecensie van Mac van Dinther in de Volkskrant op de wc. (Over eten lezen als je zit te poepen gaat heel goed, andersom is niet aan te bevelen.) Zijn huidige stukje heeft als titel Flexitarisch Feestje. Het restaurant dat in ogenschouw wordt genomen heeft een vijfgangen groentenmenu waarin vlees en vis nochtans niet geschuwd worden, bah. Als je een keer vegetarisch eten wilt, doe dat dan ook zonder vlees. Afijn, ik zat dus te poepen, het ging lekker vlot en terwijl ik dat stukkie van Mac van Dinther las, moest ik aan dat restaurant in Bergen NH denken, waar ik meer dan eens at en waar het zo fijn toeven was: Mijn Dochters en Ik. Hoewel het op internet nog een soort van spookbestaan leidt, met foutieve verwijzingen naar Bergen op Zoom en Bergen Limburg, is het allang ter ziele en dat is jammer. Het bestaat echter nog in mijn hoofd. Midden jaren negentig meer dan eens een zomers weekje toeven in Bergen en dan dat restaurant vinden, even buiten het dorp. Een restaurant met meer vegetarische dan vlees- en visgerechten. Een restaurant waar hippe en relaxte mensen aten. Een restaurant dat niet voor niets Mijn Dochters en Ik heette. Want de dochters deden de bediening. Een dochter vond ik nogal sexy en naar haar keek iets te vaak zodat ze het wel in de gaten had dat ik keek hoewel ik eigenlijk te verlegen was om te kijken. En ze leek het niet eens erg te vinden dat ik keek, al had ze tegelijkertijd iets ongenaakbaars. Maar zelfs als ze niet iets ongenaakbaars had gehad, had ik haar niet durven benaderen, want ik was daar niet erg sterk in midden jaren negentig, in mensen benaderen.

maandag 10 juni 2013

Tussen spiegels

Las vandaag Tussen spiegels geboren, een interessant artikel in de Groene Amsterdammer waarin Nina Polak twee boeken bespreekt: How Literature Saved My Life van David Shields en Living, Thinking, Looking van Siri Hustvedt. Shields is een romandoodverklaarder, Hustvedt juist een pleitbezorger voor de roman. Het is met name Shields die aan bod komt in het artikel; zijn beweegreden worden uiteen gezet en geanalyseerd. Ik bespeur bij mijzelf ook steeds meer wantrouwen richting de strak gecomponeerde roman; de schrijver ervan moet van goeden huize komen wil hij ermee op mijn instemming kunnen rekenen. De echtgenoot van Siri Hustvedt, Paul Auster, is typisch zo’n voorbeeld van iemand die naar Shields zou moeten luisteren. Zijn romans, zeker diegene waarin de personages voor levensecht moeten doorgaan, zakken dikwijls door het ijs, terwijl zijn non-fictie werk, zijn betekenisliteratuur, The Invention of Solitude, Hand to Mouth, Winter Journal, soms prachtig proza oplevert. “Zo ver als Hustvedt haar nek uitsteekt naar onbekende gebieden…” schrijft Nina Polak. Is dat jezelf een dichterlijke vrijheid veroorloven of slordigheid? Hoe dan ook, niet mee inzitten, boeit niet, geeft mij de gelegenheid om dit stukje quasi achteloos af te sluiten met een citaat van Auster uit een van de meest cruciale teksten uit Winter Journal, waarin de schrijver vertelt over het bizarre auto-ongeluk waarin hij met zijn gezin betrokken raakt en waarbij gevreesd wordt voor zijn vrouw Siri haar mooie nek: “After two Cat scans and a number X-rays, the doctors announce that no bones are broken in your wife’s back or neck. Happy, all of you happy, then, in spite of this brush with death, and as you leave the hospital together, your wife jokingly reports that the doctor in charge of conducting the CAT scans told her that she had the most perfect, most beautiful neck he had ever seen.”

zaterdag 8 juni 2013

Schrijversmantel

Meestal vind ik de column van Marja Pruis in de Groene maar zo zo, een beetje mutsenproza om het oneerbiedig te zeggen, maar ditmaal las ik haar stukje met grote instemming. “Niets is zo lastig om te bepalen of iets of iemand echt is, en toch is dat uiteindelijk het doorslaggevende element om iets wel of niet te omarmen. Of ik zeg het verkeerd: het bepalen is niet het probleem. Ik denk het altijd wel te weten, met tamelijk grote zekerheid. De kwestie is eerder het aan anderen duidelijk te maken; hoe doe je dat zonder de verdenking op je te laden een zuurpruim te zijn, een scherpslijper.” Ze zegt het inderdaad verkeerd, want je weet al vlug of iets authentiek is of niet. Voor de goeie orde, Marja Pruis heeft het over Tommy Wieringa, aan wie ze een paar sneren uitdeelt. Bij Tommy Wieringa denk ik ook meteen fake. Eind vorig jaar hoorde je in het reclameblokje na het Journaal op Radio 4 Tommy nog weleens een fragmentje uit zijn roman voorlezen. Twee of drie zinnen en je wist meteen: dat is effectbejag, maniërisme. Daar haal ik mijn neus voor op, hoofdstukken strak als buxushaagjes of niet. Libris-prijs of niet.

zaterdag 1 juni 2013

Schrijversk(l)iek

Vanochtend – net uit bed, sufferdesufsuf naar de plee om te plassen – schrok ik me het leplazarus: aangestaard werd ik, brutaal aangestaard door vijf lelijke koppen..! Vanaf de deurmat keken ze me onverdroten aan, en sommige nog hautain en geringschattend ook..! Het was de foto op de cover van het Volkskrant Magazine dat zich uit de krant zelf had losgemaakt, die mij deze onplezierige verrassing bezorgde. Toen ik enigszins van de schrik bekomen was (en gepist had) nam ik het blad van de mat en bladerde door naar de plek waar er nog vijfentwintig van die scribenten te zien waren – en plotseling drong het tot mij door waarom het nooit wat geworden is met die schrijverij van mij: ik ben gewoon niet lelijk genoeg..!

Boom

“Ik dacht aan een verhaal waarin een boom centraal staat. Een boom in een dorpshart bijvoorbeeld en dan die boom op zijn oude dag zijn verhaal laten doen van wat hij niet allemaal heeft meegemaakt, al die dingen waarvan hij de stille getuige is geweest. Vertelt ie hoe alles veranderd is in al die jaren, dat ie de tijd van paard en wagen nog heeft meegemaakt en zo. Maar ook een ernstig ongeluk, waarbij die zelf nog betrokken is geweest, een dronken automobilist die veel te hard gereden had en tegen hem was opgebost… Hij, de boom, had het overleefd… Lieflijke herinneringen ook, jonge paartjes die onder de beschutting van zijn lover hebben staan zoenen, en pikanter, diep in de nacht na afloop van een wild dorpsfeest, tegen zijn stam hebben geleund al nageslacht verwekkend… Tuurlijk en waren ook honden die tegen hem aan plasten - en niet alleen honden! Maar er was ook een jongen, een kind van een jaar of zeven, dat aan de voet van zijn stam en tussen zijn wortels een schat begroef, een dichtgebonden sigarenkistje met daarin Duitse marken en Franse franken en glazen kralen in allerlei kleuren en zelfs een zilveren armbandje… -Lijkt je dat geen mooi origineel uitgangspunt?”
“Welnee, is al zo vaak gedaan. Levenloos voorwerp als stille getuige. Tamelijk oubollig.”
“Maar een boom is toch geen levenloos voorwerp?”
“Nee dat is waar. Toch ben ik er zeker van dat ook dat al eens eerder is gedaan. Ik ben alleen niet belezen genoeg om het met vindplaatsen aan te tonen.”
“Nou jammer dan. Ik vond het een goed idee…”
“Helaas pindakaas.”
“Dan stap ik maar weer eens op.”
“Dat is best. Geef je de vrouw een beurt van me?”
“Dat zal ik doen. In de kut of in de kont?”
“Doe maar een keer in de kont.”